Heer van Sint Aldegonde |
Willem van Oranje's rechterhand Philips van Marnix, heer van Sint Aldegonde. Van Marnix begint zijn carrière als student theologie bij Calvijn in Genève. In 1557 vlucht hij naar Duitsland, waar hij in 1569 het satirische werk De Byencorf der H. Roomsche Kercke schrijft, bedoeld als propaganda voor het calvinisme. Zijn broer Jan sterft als geuzenleider bij Antwerpen.
In 1571 treedt Philips van Marnix in dienst van Willem van Oranje en brengt de prins in nauw contact met de uit de Nederlanden verbannen gereformeerden. Marnix bereidt vijf jaar later de Pacificatie van Gent voor, een overeenkomst tussen de Staten-Generaal van de niet-opstandige gewesten en de Staten van Holland en Zeeland. Van Marnix politieke carriere eindigt met het verlies van Antwerpen in 1585. Als burgemeester moest hij de stad overgeven aan de krijgsheer en landvoogd Parma.
Marnix onderhoudt na zijn studie in Genève intensief contact met de hugenoten. Deze Franse calvinisten zouden de Franse katholieke regering in de armen van Spanje kunnen drijven. Voor die angst lijkt Willem van Oranje zijn leven lang bang te zijn. 'Als dit gebeurt (Spanje en Frankrijk werken samen) is het afgelopen met de nieuwe religie in Europa', vreest Willem van Oranje.
Philips van Marnix neemt een belangrijke plaats in in de politieke, culturele en kerkelijke geschiedenis van de tweede helft van de zestiende eeuw. Hij werd geboren te Brussel in 1540 als tweede zoon van Jacob van Marnix, wiens vader Jean afkomstig was uit Savoye en die als secretaris van Margaretha van Oostenrijk in haar gezelschap naar de Nederlanden was gekomen. Zijn moeder, Marie de Haméricourt, dame de Mont Ste Aldegonde (een klein goed bij Binche in Henegouwen), is afkomstig uit Brugge. In maatschappelijk opzicht behoort de familie tot de lagere adel, de dienst-adel, die veelal de hogere ambtenaren voor de staat leverde. De ouders zijn goed katholiek en als de moeder vrij kort na Philips' geboorte sterft, hertrouwt Jacob met Marie de Bonnières, een protégé van Granvelle; de kinderen die uit dit huwelijk geboren worden, blijven de moederkerk trouw.
Met zijn iets oudere broer Jan wordt de 13-jarige Philips in 1553 ingeschreven als student van de Universiteit van Leuven, waar de gebroeders waarschijnlijk klassieke letteren studeren. In 1555 vertrekken ze naar Frankrijk en studeren in Parijs en Dole en gaan dan naar Italië, waar ze in Padua hun studies voortzetten. Als de vader in 1557 overlijdt, erft Jan het landgoed Toulouse (in Franche Comté) en Philips het bezit van moederszijde, Mont Ste Aldegonde - landgoederen, waarnaar de gebroeders meestal genoemd worden. Wanneer de Marnixen overgegaan zijn tot het Calvinisme is niet zeker, in elk geval behoren zij in 1559 tot de eerste studenten van de nieuw opgerichte Universiteit van Genève, waar ze aan de voeten van Calvijn en Beza gretig de nieuwe leer van de hervorming inzuigen.
In 1561 keren de gebroeders definitief naar de Nederlanden terug en houden zich jarenlang schuil,
Terwijl Philips zich bezig blijft houden met theologische studies, richt Jan zijn aandacht steeds meer op politieke aangelegenheden. In het eerste verzet van de Nederlandse adel tegen de politieke, sociaal-economische en religieuze maatregelen van de Spaanse Koning en Heer van de Nederlanden, Philips II, staat Jan in de voorste gelederen, later volgt Philips zijn broer. Zij behoren tot de eersten, die zich aansluiten bij het Verbond der Edelen en tot de eerste ondertekenaars van het aan de landvoogdes aangeboden Smeekschrift. Het is al spoedig duidelijk, dat de gebroeders tot de extremisten onder de edelen behoren: Philips schrijft een verdediging van de Beeldenstorm (Van de beelden afgheworpen in de Nederlanden in augusto 1566, en Jan, man van de daad, is een van de belangrijkste organisatoren van het gewapende verzet en komt in het eerste bloedige treffen met de regeringstroepen in maart 1567 om bij Austruweel onder de rook van Antwerpen. Als de hertog van Alva met een groot leger naar de Nederlanden komt om orde op zaken te stellen, vlucht Philips met zijn gezin naar Duitsland, waar hij gastvrij onthaal vindt in Bremen en in Emden, waar hij gast is op de Lütetzburg bij de drost Unico Manningha, die veel om hun geloof gevluchte ballingen heeft geherbergd.
Zijn zorg geldt in eerste instantie de organisatie en de eenheid van de hervormde kerk Nadat hij aanvankelijk in dienst was getreden van Frederik III, de calvinistische keurvorst van de Palts, wordt hij begin 1571 uitgeleend' aan Prins Willem van Oranje, een dienstverband dat duurt tot aan het levenseinde van de laatste in 1584.
Ongetwijfeld is Marnix de trouwste en meest toegewijde medewerker van de Prins. Hij dient hem als woord- en penvoerder, secretaris en raadsheer, ambassadeur en diplomaat, propagandist en pamflettist. In die laatste hoedanigheid verdedigt hij bij voorbeeld de Prins tegen een scherpe aanval in een pamflet, waarin niet alleen Oranje, maar ook hijzelf heftig aangepakt wordt en personne vrayment factieuze et perverse' genoemd wordt.
En in zijn andere grote verdediging, de hierboven genoemde Response apologétique (1598) verraadt hij iets van zijn bijzondere relatie tot de Prins tijdens het laatste gesprek, dat tussen de twee mannen plaatsvond te Delft bij de doop van Frederik Hendrik in juni 1584:
Naast zijn politieke werkzaamheden blijft hij een onvermoeibare organisator van de hervormde kerk en raadsman voor de hervormde synodes van Wesel (1568), Emden (1571), Dordrecht (1578) en Middelburg (1581). Bovenal is hij dichter en literator, ook al stelt hij zijn gigantische talenkennis meer in dienst om zijn godsdienstige overtuiging uit te dragen, dan om zijn literaire artisticiteit ten toon te spreiden.
Zijn eerste optreden namens de Prins van Oranje in deze landen is op de eerste vrije Statenvergadering te Dordrecht in juli 1572, waarin hij vraagt de Prins tot stadhouder van Holland en Zeeland te erkennen, om geldelijke steun verzoekt om de opstand te financieren en voor gelijkheid van de gereformeerde en de rooms-katholieke godsdienst pleit. In deze periode van onze geschiedenis, waarin de zaak van de Nederlandse gewesten er vaak zeer slecht voorstond, heeft hij de Prins met raad en daad terzijde gestaan; naast het hanteren van een vlijmscherpe pen was hij begiftigd met grote diplomatieke gaven en een bijzondere welsprekendheid. Ongeëvenaard was zijn bedrevenheid in het ontcijferen van geheimschrift, ook al is er jarenlang een lek geweest aan Spaanse zijde, waardoor de cijfersleutels naar de Prins van Oranje werden doorgegeven.
In 1573 valt hij in handen van de Spanjaarden en wordt een jaar lang opgesloten in Utrecht. Vooral in de eerste maanden van zijn gevangenschap vreest hij voor zijn leven en tracht hij de Prins over te halen vrede met Spanje te sluiten. In de gevangenis houdt hij zich bezig met het vertalen van de Psalmen vanuit de grondtekst. Nadat hij tegen de Spaanse bevelhebber Mondragon is uitgewisseld, reist hij in dienst van het vaderland half Europa af - tot Polen toe - en tracht steun te verkrijgen voor de onderdrukte gewesten. Maar ook in dienst van de wetenschap reist hij naar het buitenland: in 1575 gaat hij naar Heidelberg om professoren te winnen voor de pas opgerichte Universiteit van Leiden. En passant onderhandelt hij er over een huwelijk van zijn meester met Charlotte de Bourbon en voert haar als bruid naar Holland.
Mede door zijn toedoen sluiten de gewesten zich (kortstondig) aaneen in de Pacificatie van Gent (1576). Hij is nauw betrokken bij de voorbereidingen en het tot stand komen van de Unie van Utrecht (1579) en verdedigt als burgemeester van Antwerpen de stad tegen de hertog van Parma. Door gebrek aan proviandering, onderlinge verdeeldheid van de diverse groeperingen binnen de stad en het uitblijven van hulp van buitenaf, moet hij de stad - de belangrijkste in de Nederlanden - overgeven aan de Spanjaarden (1585). Ten onrechte heeft men hem daarvoor van landverraad en zwakheid beschuldigd; hevig teleurgesteld door wat hij voelt als onrecht, trekt hij zich uit alle openbare ambten terug op zijn kasteel te West Souburg in Zeeland, zijn dagen slijtend met theologische studies (met name schrijft hij een herziening van zijn Psalmberijming, 1591, en steekt hij zijn landgenoten, die nog zuchten onder het kruis der vervolgingen een hart onder de riem met zijn Trouwe Vermaninge, 1589). Vooral ook houdt hij zich bezig met de botanische studie: met grote hartstocht kweekt en cultiveert hij bloemen en gewassen.
Vanaf 1590 verleent hij weer diensten aan het land: men vraagt hem enige onderschepte Spaanse brieven te ontcijferen en van de inhoud ervan de Franse koning en de Engelse koningin persoonlijk op de hoogte te stellen. Een algehele rehabilitatie volgt in 1594 met de opdracht de bijbel te vertalen, een werk, waaraan hij door allerlei nieuwe opdrachten slechts korte tijd heeft kunnen werken. Hij is 58 jaar oud als hij op 15 december 1598 te Leiden zijn repos ailleurs' vindt.
bron;J.A. de Waard
Marnix stamde uit een geslacht van magistraten uit Savoye dat in dienst van Margaretha van Oostenrijk naar de Nederlanden was gekomen. Hij was de broer van Jan van Marnix, heer van Toulouse. Marnix studeerde theologie in Leuven, Parijs, Dole, Padua en Genève. In de laatste stad studeerde hij bij bij Calvijn en Beza en werd hij een overtuigd calvinist. Hij sloot zich in 1565 aan bij het Eedverbond der Edelen. Na de Beeldenstorm (augustus 1566) vluchtte hij naar Bremen, nadien naar Oost-Friesland Vanaf 1571 was hij in dienst van Willem van Oranje, wiens overgang tot het calvinisme hij bevorderde. Marnix werd een belangrijk medewerker van Willem, en voerde veel diplomatieke missies uit voor De Zwijger. Bij de Eerste Vrije Statenvergadering te Dordrecht was hij Willems afgezant. Tijdens de strijd tegen Spanje (Tachtigjarige Oorlog) werd hij in 1573 door de Spanjaarden gevangen genomen; een jaar later kwam hij vrij na een uitwisseling van gevangenen. In oktober-november 1576 bereidde Marnix de Pacificatie van Gent voor, waarbij Willems positie in de Nederlanden versterkt werd. In 1583 benoemde Willem hem tot buitenburgemeester van Antwerpen, een belangrijke bestuursfunctie, en werd hem opgedragen de stad te verdedigen, na de Spaanse Furie. Tegen de Spaanse overmacht onder Parma was dit echter een schier onmogelijke opdracht. Als magistraat en militair blonk Marnix niet uit; daartoe miste hij Willems doortastendheid. Er is dan ook enige grond om hem de val van Antwerpen (augustus 1585) te verwijten. Marnix ging in die tijd zover ervoor te pleiten de gehele Opstand te beëindigen, waarna hij bij Willem en de Staten-Generaal wegens "verraad" in ongenade viel. Teruggetrokken op zijn kasteel bij Souburg wijdde hij zich aan het schrijven. De Staten van Holland droegen hem in 1594 op de bijbel te vertalen, waarvoor hij naar Leiden verhuisde, maar door zijn overlijden (1598) kon hij die klus niet klaren. Zijn graf bevindt zich in het koor van de Pieterskerk aldaar. Minder bekend is Marnix' werk als cryptograaf. Hij wordt beschouwd als de eerste cryptograaf in Nederland (cf. het boek The Codebreakers). Hij ontcijferde bijvoorbeeld versleutelde berichten van de Spanjaarden voor Willem van Oranje. Marnix van Sint-Aldegonde heeft een belangrijke bibliotheek nagelaten.
Broers en zussen
|
|