Daniel van Halteren 1771-1828



meer over het geslacht Halteren
















Mr. , Dr. , Heer van Vrijenes en Sluipwijk

Aantekeningen

[Levensbericht van D. van Halteren]

Eer het naastvoorgaande jaar nog ten einde was geloopen, werden de ingezetenen van Leiden, en onder hen vooral ook die, welke tot [p. 35]

deze Maatschappij behooren, in diepen rouw gedompeld door het onverwachte afsterven van een' hunner verdienstelijkste en achtenswaardigste medeburgeren, den Heer Mr. D. van Halteren, laatst President der Regtbank van eersten aanleg aldaar, die op den 13 van Slagtmaand, na eene ziekte van weinige dagen, in den ouderdom van ruim 57 jaren, uit het leven werd gerukt. De meesten uwer zullen zich, niet zonder weemoedige aandoeningen, herinneren, dat hij, gelijk meermalen vroeger, zoo nog in het voorgaande jaar, het genoegen dezer bijeenkomst door zijne tegenwoordigheid merkelijk verhoogde, en, naar ik vertrouw, voor hem genoegzame hoogachting en belangstelling gevoelen, om te verlangen, dat ik, ten zijnen aanzien, eene uitzondering make op den regel, om, ter dezer gelegenheid, bij voorkeur, alleen aan letterkundige verdiensten eene meer uitvoerige hulde te brengen.

Mr. Daniel van Halteren dan werd, op den 28 van Grasmaand des jaars 1771, te Leiden uit deftige ouderen geboren. Zijn vader was Mr. Hendrik Balthasar van Halteren, Burgemeester der genoemde stad, zijne moeder Vrouwe Cornelia van Poot, mede uit een aanzienlijk geslacht gesproten. Beide ouderen verzuimden niets, wat dienen kon, om dezen hunnen eenigen zoon, door eene zorgvuldige aankweeking der goede vermogens, metwelke de natuur hem bedeeld had, tot een nuttig lid der maatschappij en een sieraad van zijn geslacht te vormen. Hij genoot dus niet enkel de voordeelen eener beschaafde, maar ook eener geletterde opvoeding, en werd, na de Latijnsche scholen in zijne vaderstad met lof te hebben doorgeloopen, onder de burgers der aldaar gevestigde Hoogeschool opgeschreven, ten einde zich in de kennis der Regten te oefenen. Na een verkeer van eenige jaren aan dezelve, gedurende welke hij zich de achting en genegenheid zijner onderwijzeren en van de lofwaardigsten onder zijne medeleerlingen verwierf, werd hij, op den 4 van Slagtmaand des jaars 1791, tot Doctor in de beidè Regten bevorderd, ten gevolge der loffelijke verdediging van zijn Academisch proefschrift de arbitris (over de Scheidsmannen). Een' geruimen tijd bragt de Heer van Halteren, buiten openbare bediening, door, zich voornamelijk bezig houdende met het bestuur eener uitgebreide en belangrijke fabrijk. Eerst in den jare 1803, was het toenmalige Departementaal Bestuur van Holland bedacht, om zijne bekwaamheden aan de bevordering van het algemeene welzijn dienstbaar te maken, door hem den post van Schepen der stad Leiden op te dragen. In het daarop volgende jaar, werd hij door het Staatsbewind der Bataafsche Republiek tot Directeur van den Levantschen handel aangesteld; en, in den jare 1808, schonk Koning Lodewijk hem een uitstekend bewijs van zijn vertrouwen, door hem tot de gewigtige waardigheid van Hoofdofficier zijner geboortestad te benoemen, waarmede die van Promotor bij de Universiteits-vierschaar verbonden was. In den jare 1811, toen ons vaderland onder de Fransche overheersching zuchtte, werd hem, tot blijdschap van alle zijne weldenkende stadgenooten, door Keizer Napoleon de post van President der Regtbank van eersten aanleg, zitting houdende te Leiden, opgedragen; in welken post hij later door zijne Majesteit, onzen geëerbiedigden Koning, bevestigd werd, en, gèlijk in dien van Hoogheemraad van Rijnland, waarmede de laatstgenoemde Vorst hem in den jare 1818 bekleedde, tot aan zijn overlijden werkzaam bleef. In deze onderscheidene aanzienlijke betrekkingen verwierf hij zich, door kunde, bekwaamheid en ijverige en gemoedelijke pligtsbetrachting, de algemeene hoogachting. In 't bijzonder had hij ter bekleeding van het regter-ambt, niet slechts wegens zijne ervarenheid in het Regt én de groote mate van beleid en menschenkennis, welke hij bezat, maar ook wegens zekere hem aangeborene deftigheid en waardigheid, die hij echter door minzaamheid wist te temperen, eene uitnemende bevoegdheid. Ik kan hiervan uit eigene ondervinding spreken, daar ik, gedurende den tijd, hij, als Hoofdofficier van Leiden, mede den post van Promotor der Universiteits-vierschaar bekleedde, een jaar lang, als Rector der Academie, aan het hoofd dier vierschaar stond, en, in den loop van hetzelve, verscheidene gewigtige en moeijelijke zaken, nevens hem, had af te doen. Ook herinner ik mij nog levendig, hoe ik, gedurende zijne bediening der waardigheid van Hoofdofficier, hem eens eenen overtuigden moordenaar het vonnis des doods op eene wijze heb hooren aankondigen, die beide zijn verstand en hart de hoogste eere deed, en op alle aanwezigen den ontroerendsten indruk maakte. - Ook buiten zijne openbare betrekkingen, liet hij geene gelegenheid voorbijgaan, om aan de maatschappij en zijne medeburgeren van nut te wezen. Waar hij troosten, raden, of helpen kon, bleef hij nimmer achterlijk; en vooral beschouwde hij het niet enkel als een' pligt, maar ook als een aangenaam voorregt, hem door eene ruime geluksbedeeling verleend, omtrent armen en noodlijdenden onbekrompene weldadigheid te oefenen. Desgelijks vonden alle nuttige en heilzame inrigtingen in hem steeds een' ijverig' voorstander en bevorderaar. In 't bijzonder nam hij de belangen der Godsdienst, met name der Christelijke, van welke hij een getrouw belijder en vurig vereerder was, met den meesten ijver ter harte. Getuige hiervan zij de edel- [p. 39]

moedige wijze, waarop hij, vele jaren achtereen, als lid, en laatstelijk als voorzitter der Gemeente-commissie van het Nederduitsch Hervormd Kerkgenootschap binnen Leiden, werkzaam was; getuige zij het groote deel, 't welk hij aan de oprigting en uitbreiding van het Bijbelgenootschap binnen dezelfde stad, mitsgaders aan het totstandbrengen had van een fonds ter opleiding van bekwame, doch min vermogende jonge lieden tot de predikdienst. Schoon de menigte van bezigheden, uit zijne bijzondere en openbare betrekkingen voortvloeijende, hem geenen tijd gunde, om eenig deel der letteren en wetenschappen opzettelijk te beoefenen, was hij echter met eene groote liefde tot dezelve bezield, en bezat hij geene geringe mate van algemeene kennis en beschaafdheid. In 't bijzonder hield hij zich, zoo veel zijne overige werkzaamheden hem dit toelieten, met de beoefening der geschiedenis en der wiskundige wetenschappen onledig. Ook vonden alle inrigtingen ter bevordering van letteren, kunsten en wetenschappen bij hem steeds eene ijverige ondersteuning. Van daar ook, dat hij de opdragt van het lidmaatschap dezer Maatschappij, hem in den jare 1809 gedaan, niet slechts volgaarne aannam, maar ook, door de getrouwe bijwoning van hare bijzondere en openbare vergaderingen, zijne belangstelling in dezelve duidelijk kenbaar maakte.

In zijne huiselijke betrekkingen eindelijk ook daarvan met een woord te gewagen) toonde de Heer van Halteren zich mede niet minder achtenswaardig, dan in die, waarin wij hem tot dusverre beschouwden. Op den 17 van Bloeimaand des jaars 1796, werd hij in een' allezins gelukkigen echt vereenigd met Vrouwe Adriana Agatha Cau, dochter van wijlen Mr. Iman Meynard Cau, Raad der stad Delft en Commis van 's Lands magazijnen aldaar, en van Vrouwe Geertruid Anna van der Burch. Gelijk beide echtgenooten niet slechts door uiterlijke gaven, waarmede de natuur hen mildelijk bedeeld had, maar ook, en wel inzonderheid, door uitmuntende hoedanigheden van verstand en hart op elkanders liefde en hoogachting de billijkste aanspraak hadden, zoo leverde ook hunne echtverbindtenis, gedurende ruim twee-endertig jaren, dat dezelve stand hield, een bekoorlijk tafereel van volkomene eenstemmigheid en waar huiselijk geluk. Acht kinderen, voor welke van Halteren zich een' even liefderijk', achtbaar', en verstandig zorgend' vader betoonde, als hij vroeger een teederminnend en eerbiedig zoon geweest was, verhoogden den zegen dezer gelukkige echtverbindtenis. Doch, gelijk wederwaardigheden van het menschelijk leven op aarde onafscheidelijk zijn, zoo mogten slechts vier van die acht kinderen, één zoon namelijk en drie dochteren, tot een' meer gevorderden leeftijd komen, en hunnen vader overleven, om hunne achtenswaardige moeder, door het overlijden van een' onvergetelijken echtgenoot diep ter neêrgeslagen, tot troost en opbeuring te strekken, met haar op zijn graf te weenen, en zijne nagedachtenis in zegenend en eerbiedig aandenken te houden. - Moge dan al (om de slotsom van al het gezegde kortelijk op te geven) moge al de naam van onzen van Halteren niet, in de letter- en staatkundige geschiedenis van Nederland, met schitterenden luister prijken, volgaarne echter zult gij mij toestemmen, dat, zoo een leven, in belangrijke werkzaamheden ten algemeene nutte doorgebragt, een blakende ijver tot bevordering van al het edele en goede, en inzonderheid van de belangen van Godsdienst en Christendom, eene loffelijke bereidvaardigheid, om anderen door raad en daad van dienst te zijn, een verstandig en edelmoedig gebruik van aardsche schatten iemand regtmatige aanspraak geeft op de achting van tijdgenooten en nakomelingen, de naam van den man, wien wij het laatst gedachten, duurzaam in zegening verdient te blijven.

Bronnen :
- persoon : http://www.dbnl.org/tekst/_jaa002182901_01/_jaa002182901_01_0002.htm


Relaties-huwelijk en kinderen, de kleinkinderen


Ouders

Voorouders

De overgrootouders

Hendrik van Halteren 1657   Margariete van Aken 1657            
|
8
  |
9
     



     
|      

De grootouders

Daniel van Halteren 1695   Elisabeth van Hoogmade 1694    
|
4
  |
5
 



 
|  

De ouders

Hendrik Balthasar van Halteren , Mr. 1730-1802   Cornelia van Poot 1733-1797
|
2
  |
3



|
  Daniel van Halteren , Mr. 1771-1828
...

[Page displayed by GeneWeb 5.00-exp] Copyright © 1998-2006 INRIA - DOC -

perso.txt