Nederlands Dagblad 

 

In Manhatten op zoek naar en vroeg verleden.

Ds. Jonas Michaëlius in Nieuw-Amsterdan zijn tijd ver vooruit

door A. Kamsteeg

 

NEW VORK - Het stukje grond is maar 22 kilometer lang en 3,5 kilometer breed. Een eiland eigenlijk, ingeklemd tussen rivieren, en door tunnels en bruggen verbonden met het vasteland. Manhattan, hypermodern, befaamd om zijn wolkenkrabbers, altijd druk, cen­trum van politieke, financiële en culturele activiteiten. Kortom, een internationale metropool.
Manhattan is een stadsdeel waar  men maar het best kan gaan lopen. Zeker in de spitsuren is er met een taxi geen doorkomen aan, terwijl de ondergrondse wel snel, maar zeker voor een ongeregeld bezoeker weinig aantrekkelijk is. Voegt men zich daarentegen inde altijd in beweging zijnde stroom voetgangers, dan wordt men geïmponeerd.
Geïmponeerd door Broadway als een van de bekendste straten ter wereld, door Wall Street, financieel middelpunt, door het Empire State Building, met zijn 102 verdiepingen hoger dan de  Eiffeltoren, door het Metropolitan Opera House, de Columbia universiteit, het UNO-gebouwencomplex, en door nog zoveel meer. Wie kan zich voorstellen dat op dit kleine stukje grond eens eenvoudige Hollandse woningen hebben gestaan, en dat de eerste kerkdiensten werden in een echte molen?

Wie er niet speciaal op wil letten, merkt er inderdaad helemaal niets van. Dat New Vork eens Nieuw-Amsterdam heette, ont­gaat de bezoeker dan volkomen. Wie o[ wat zou hem eraan herinneren'! Hoe zou hij weten dat Wall Street de vroegere Walstraat is, dat de vlag van New Vork niet toevallig het oranje, wit en blauw bevat, en dat er tussen de 15e en l7e straat, en haast verloren in deze wereld­stad, een standbeeld van I)eter Stuyve­sant staan, de laatste en bekendste Hollandse gouverneur van Nieuw-Neder­land? Maar bij de herdenking van 200 jaar diplomatieke betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Nederland ga je zoeken. Zoeken in een Amerikaanse me­tropool naar resten van een Hollandse erfenis. Naar sporen van een vroeg verle­den.

 

Je weet natuurlijk dat bepaalde New Yorkse namen inderdaad brokjes Hol­landse historie bevatten. Brooklyn was vroeger Breukelen, Harlem was Haarlem en Hampstead heette Heemstede. Maar je weet intussen ook dat er méér is. En je trekt naar het Museum of the City of New York, waar je met dat oude Nieuw-Amsterdam wordt geconfron­teerd. In een van de hoeken op de begane grond is er een stuk herkenning van eigen nationaal verleden. De West-Indische Compagnie was in dit deel van de wereld min of meer "bij toeval" neergestreken. In 1609 had de Oost-Indische Compagnie de Britse kapitein Henry Hudson in dienst genomen. Hij werd op ontdekkingsreis gestuurd, op zoek naar een noordooste­lijke route naar China. Maar geconfron­teerd met reusachtige ijsbergen, moest Hudson koers wijzigen en kwam hij ten­slotte bij een ander continent terecht. Met zijn schip de "Halve Maen" voer hij de rivier op, die thans naar hem is genoemd. In september 1609 landde Hud­son op een eiland, Manates, dat eeuwen later Manhattan ging heten.

In dat New Yorkse museum wordt na­drukkelijk aan dit eerste Nederlandse be­gin herinnerd. Er is een meterslange muurschildering aangebracht. Daarop ziet men afbeeldingen van de wallen en bolwerken van het dorpsachtige Nieuw-Amsterdam, zoals dat in het midden van de 17e eeuw is ontstaan. Midden in de ruimte staat een kopie van een deel van  Fort Amsterdam, compleet met kanon.  In vitrines liggen oude bijbels en een  afdruk van de brief waarin de aankoop van het eiland aan de "Hooghe moghende Heeren" in Nederland wordt bevestigd" ... hebben ‘t eiland voor zestig gulden van de wilden gekocht. Ons volk  is kloek en tevreden en hare vrouwen hebben ook kinderen gebaard". Het is dan 1626.

Maar niet alleen in dat Newyorkse mu­seum kan men herinnerd worden aan dat eerste Hollandse begin. Want dat be­gin was nauw verbonden met de gere­formeerde religie en de stichting van de Gereformeerde Kerk in de Nieuwe Wereld. Die kerk is er anno 1982 nóg, al is zowel haar uiterlijk als haar inhoudelijke kern ingrijpend veranderd. Aanvankelijk vergaderd in een echte molen, waarvan de massieve stenen nog worden bewaard, komt de (Dutch) Reformed Church of America nu onder meer samen in het monumentale Marble Collegiale Kerk te New Vork. En terwijl de rechtzinnige ds. Jonas Michaëlius er de eerste pre­dikant was, fungeert als zodanig nu de bekende "liberale' ds. Norman Vincent Peale.

In 1978 is die oude band met kerkelijk Nederland in New York plechtig herdacht. Men herinnerde zich toen dat dominee Michaëlius vanuit het Noord-Hollandse Hem naar Nieuw-Amsterdam was ge­trokken. Vandaar dat de in 1978 in Hem (en Venhuizen) staande hervormde predi­kant ds. J.J.F. van Melle uitgenodigd werd om naar New York te komen. Ds. Van Melle ging en preekte er op die stichtingszondag, met onder meer burge­meester Edward Koch van New York onder zijn gehoor. Ds. Van Melle, thans wonend in Driebergen, raakte hevig in zijn voorganger Jonas Michaëlius geïn­teresseerd. En na enig bronnenonderzoek publiceerde hij in de "Halve Maen", het tijdschrift van de "Holland Society", een artikel "In Search of Jonas Michaë­lius". * Een predikant waarover men ook het een en ander kan vinden in "De Hervormde Kerk in Noord-Amerika (1624-1664)" van dr, A. Eekhof **

 

 

Idealisme

DS. Jonas Janszoon Michaëlius werd in 1584 in Grootebroek, een dorpje in het noorden van Holland, geboren. Het was het jaar waarin prins Willem van Oranje werd vermoord en waarin de Lage Landen bij de Zee in hevige strijd ver­wikkeld waren met het rooms-katholieke en expansieve Spanje . Jonas' vader, ver­meldt Van Melle, was een ondernemend man. Zelf predikant aarzelde hij niet persoonlijk deel te nemen aan de strijd tegen de onderdrukker, geheime berich­ten overbrengend van legeraanvoerders naar Willem van Oranje. Jonas groeide op in een gezin met een ruime horizon.
Een ruime horizon had in die tijd ook de Nederlandse natie, die wist dat haar toekomst alles te maken zou hebben met de zee. Tegen het einde van de J 6e eeuw was de Oostindische Compagnie met om­vangrijke ontdekkingsreizen begonnen, Als zoveel Europese volken geloofde men dat er in het Oosten rijkdom te vinden zou zijn. Maar al speurend, kwam men ook in het Westen, op het Noord-Amerikanen continent, terecht. Hudson voer met zijn "Halve Maen" een hem onbe­kende rivier op tot aan het huidige Albany. Aanvankelijk toonden de hoge heren in Holland weinig belangstelling voor het nieuw ontdekte gebied. Een groepje Hollandse handelslui stuurde schipper Adriaan Blocker de wateren rond het huidige Long Island op onder­zoek uit. Dit resulteerde in de bouw van Fort Nassau (het tegenwoordige Albany)  Maar hel duurde tot 1621 alvorens er sprake was van een blijvende vestiging; de Westindische Compagnie, opgericht om handelsposten te stichten, besloot definitief het anker aan de Hudson rivier uit te werpen.
De West-Indische Compagnie had van de Staten-Generaal grote bevoegdheden gekregen. Zij mocht in de door haar ontdekte gebieden handeldrijven, bezittingen
verwerven, soevereine rechten uitoefenen. Wat hel eerste betreft leek er in Nieuw-Nederland niet veel te zoeken. Het enige dat echt de aandacht trok, was de pels van de bever, waarin men wel een goede broodwinning zag. Dat leidde er weer toe dat de Compagnie een gouverneur naar de Nieuwe Wereld stuurde, Pieter Minuit.
Deze maakte geschiedenis door de "beste ­koop ter wereld" af te sluiten; van de op het eiland woonachtige Indianen kocht hij "Manhattan" voor ter waarde van zestig Hollandse guldens, of ook 24 Amerikaanse dollars***.
Nog steeds voelden weinig Hollanders behoefte om zich permanent in Nieuw Nederland te vestigen.

Vandaar dat de Compagnie besloot het zogenaamde patroonschap in te voeren . Indien vijftig volwassenen een kolonie Stichten, kregen zij van de Compagnie een stuk grond langs de riivier van circa 30 kilometer lengte. Op deze manier ontstonden er verschillende kolonies die de ­koopman Kiliaen van Rensselaer. Niettemin, zo langzamerhand hadden zich aan de Hudson toch een paar honderd Hollanders gevestigd. Christenen veelal, die gingen uitzien naar een eigen predi­kant.
Eekhof vermeldt dat de Gereformeerde Kerk in Nieuw-Nederland (door hem Her­vormde Kerk genoemd, een tegenwoor­dige vertaling van het "Reforrmed"; maar als naam pas na 1816 officieel in ge­bruik gekomen) in 1624 door een zekere Bastiaen Jansz. Krol werd gesticht. Krol wordt een "man van geringe ontwikke­ling en weinig betekenis" genoemd, die zijn huwelijksakte met een kruisje had ondertekend. De man wilde als "kranken bezoeker" naar Oost- of West-Indië gaan. In 1624 werd hij door de kerken­raad van Amsterdam echter naar Nieuw­-Nederland gezonden om er voor en na het eten "de gemeene gebeden" te doen, en "des noot en versocht sijnde" alle zieken vlijtig te onderwijzen en te ver­troosten. Het bedienen "van Godes Woort ende de sacramenten" was hem echter verboden, een verbod dat later (gedeeltelijk) werd opgeheven.
Krol kreeg al spoedig versterking van een andere krankenbezoeker. te weten de zwager van Pieter Minuit, Jan Huygen, In afwachting van de komst van een predikant lazen beiden in Nieuw-Amster­dam zondags "eenighe texten uyt de Schriftuur". Die predikant kwam metter­daad in april 1628 en hij heette Jonas Michaëlius. Michaëlius had in Leiden ge­studeerd en daar zowel franciscus Gomarus als Jacobus Arminius ontmoet.
Van 1614 tot 1624 was hij dominee geweest van de Gereformeerde Kerk te Hem, Kennelijk trok hij daar in positieve zin nogal de aandacht., want kerkenraden en classes bevalen hem warm aan voor een zendingspost.
In dit verband werd er eerst aan St. Salvador in het verre Brazilië gedacht. Maar eenmaal onderweg daarheen ver­nam men dat de Portugezen dat gebied hadden ingenomen, zodat besloten werd de steven naar Afrika te wenden. Aan de kust van Guinea werd ds. Michaëlius toen de predikant van de daar gevestigde Nederlandse kolonie.
Jn die periode bleek er al iets van zijn christelijk idealisme. Michaëlius werd er geconfronteerd met de geboorte van twee meisjes van inheemse moeders en van waarscnijnlijk -twijfelachlige -Hollandse en Portugese vaders. Aan de classis Enkhuizen vroeg hij niettemin toestemming de kinderen te mogen dopen. Want, voegde hij aan het verzoek toe, ik zal de meisjes naar Nederland laten gaan, opdat zij kunnen worden opgeleid in dienst van de zending. Zo zullen zij straks naar Afrika kunnen terugkeren om onder hun eigen volk het evangelie te verkondigen. De classis Enkhuizen ging met het verzoek van ds. Michaëlius akkoord. 
Na in Nederland te zijn teruggekeerd, bleek ds. Mlichaëlius zowel in de Gereformeerde Kerken als bij de Westindische Compagnie een goede naam te hebben gekregen. De Compagnie achtte hem ges
chikt om de eerste predikant te wordenin de gloednieuwe kolonie Nieuw Nederland. Op de 24e januari 1628 vertrok dominee dan ook, samen met zijn en drie kinderen, vanuit de haven van Texel. De reis werd echter uiterst onaangenaam vanwege het woeste weer en de zich “als een buffer gedragende” schipper. Vooal Milchaëlius echtgenote,die zwanger was, leed hier sterk onder. Zeven weken na overleed zij.
”Nu wat heb ick te seggen?   De Heere heeftet gedaen…Want alle dingen wercken dengenen, die hem liefhebben mede ten goede.
Dit can wel de lichamelycke ooge tegenwoordich qualijck bemercken, maer de reden gelooft het, ende het herte vertouwt het op des Heeren belofte”.  Ds. Jonas Michaëlius was in Nieuw Amsterdam misschien wel eenzaam maar tecgelijk niet alleen.

 

 

Kerk en staat
Ds. Jonas Michaëlius maakte in dat Nieuw-Amslerdam een harde tijd door. Het eten was er eentonig en weinig gevarieerd: bonen, grauwe erwten, gort, stokvis. "Wij leven een hard ende sober leven", schreef hij naar Nederland. Bo­vendien muntten de paar honderd kolo­nisten niet uit door beschaafdheid; de ergsten onder hen werden soms als "on­nutten ballast" naar het moederland te­ruggestuurd. Maar de dominee liet zich niet uit het veld slaan en begon aan kerkelijke gemeentevorming. Er werden twee ouderlingen gekozen, de ons al bekende Pieter Minuit en diens zwager Jan Huygen. Aan het door hen aangerichte Heilig Avondmaal namen zo'n vijftig Hollan­ders en (in 1623 naar Nieuw-Nederland gekomen) Walen deel.
Ds. Michaëlius was er vanaf het begin op uit kerkelijke van burgerlijke zaken te onderscheiden. Toch waren de kiemen voor een vergaande vermenging al direct gelegd. De beide ouderlingen waren namelijk respectievelijk directeur-generaal en winkelhouder van de West-Indische Compagnie. Politieke en commerciële be­langen zouden nu gemakkelijk in botsing kunnen komen met de koers die de kerk moest varen. Ook de Gereformeerde Kerk in Nieuw-Amsterdam stond immers voor de roeping wel in maar niet van de wereld te zijn.
Het conflict kwàm er. Ik wil geen "albemoeial" wezen, scheef  Michaëlius aan de bewindvoerders in Amsterdam, maar geef aan uw medewerkers hier dan "duidelijke instructies”met betrekking tot hun relatietot de kerk. Deze oproep had echter niet het gewenste gevolg. Waarschijnlijk was de predikant met zijn impliciete pleidooi voor scheiding van kerk en staat zijn tijd te ver vooruit. Dat bleek in de praktijk toen hij zich, net als eerder in Guinea ,bleek te interesseren voor zending onder de inheemse bevolking. Weliswaar had hij de Indianen beschreven als "wild  ende woest, vreemd van alle borgerlycke sedleheyd in alle boosheyd ende goddeloosheyd gelijck als gepromoveert,  verduyvelde menschen". Maar dat m niet weg dat ook deze mensen van de eeuwige ondergang moesten worden gered. Ds. Mlchaëlius wilde zich daarom in de taal van de Indianen gaan verdiepen.           Maar de beide ouderlingen Minuit en Huygen, schrijft  Van Melle, hadden er waarschijnlijk niet veel belang bij dat de Indianen ervan op de hoogte zouden komen wat er precies met hen en hun handelswaar gebeurde. De Hollanders slaag­den er tot dan toe goed in met behulp van gebarentaal en wat brandewijn uiterst voordelige handelstransacties af te sluiten. Maar hoe zou dat gaan wanneer de Indi­anen via de contacten met Michaëlius wat meer inzicht in de materie zouden verwerven? Zo groeide er openlijke on­enigheid tussen de dominee en de ouderlingen-in-dienst-van-de-Compagnie. Was het toevallig dat het ds. Michaëlius ma­terieel allesbehalve goed ging?

In 1630 leek de bom te barsten. Mi­chaëlius beschuldigde Minuit in een lange brief aan een oude vriend in Hoorn, zelf mededirecteur van de Compagnie, van diefstal en misleiding. Hoe kan de kerk op die manier geloofwaardig zijn? Hoe kan een predikant eerlijk het Evan­gelie verkondigen, als hij materieel af­hankelijk is van vertegenwoordigers van een onderneming die hem in zijn levens­onderhoud moet voorzien? "Vragen", aldus Van Melle, "die in de wereld van vandaag nog niets van hun betekenis hebhen verloren". Intussen schreef ook Minuit brieven naar het moederland. En dáárin werd Jonas Michaëlius natuurlijk als de zondebok aangewezen.

In 1 632, een jaar later dan aanvankelijk de bedoeling was - Michaëlius was uitge­zonden voor een periode van drie jaar- ­keerde de dominee naar Nederland terug. Voor de Amsterdamse kerkenraad legde hij verantwoording af en won onder de ambtsdragers kennelijk vrij grote sym­pathie voor zijn houding. Toen de Com­pagnie namelijk enkele jaren later weer een dominee naar de nu snel groeiende kolonie Nieuw-Nederland wilde sturen, kwam de classis van Amsterdam in het geweer. Men beval ds. Jonas Michaëlius, die "van ….dich is", hartelijk bij de Companie aan. Maar daar had de dominee het inmiddels grondig verdorven. Het  antwoord van de handelslui luidde nogal koel, dat ds. Michaëlius wel ontboden zou worden, wanneer men hem nodig zou hebben.             

Dat laatste gebeurde, zoals te verwaehten was, nooit. De predikant had op financieel gevoelige tenen getrapt. Missehien heeft Michaëlius, over wie verder weinig of niets bekend is, tenslotte nog

enige voldoening gevonden in het feit dat ook Pieter Minuit uit de gratie raakte. Maar misschien was hel veel belangrijker voor hem te horen, dat een van zijn opvolgers, ds. Johannes Megapolensis, bewust zending ging drijven onde de Mohawk Indianen.

Van de vruchten op dat werk zijn in het huidige moderne Ncw York nog en kele resten te vinden. Sommige Indianen werden gedoopt en toegelaten als lid van  de kerk. Hun namen zijn terug te vinden in de doopboeken die worden bewaard in "the first church of Albany", een Reformed Church, in 1642 gesticht en thans te.vinden aan de North Pearl Street en Clinton Avenue. In deze kerk bevindt zich tevens Amerika's oudste preekstoel, in 1656 uit  Nederland geïmporteerd en  met 25 bevervellen betaald. In die kerk kan men ook nog enkele, Oud Hollandse woorden lezen, Gelijck een lelie onder de doornen, zo is mijne vriendinne onder de dochteren(Hooglied 2:2).

 

            

Gouverneurs

HET In Nieuw-Nederland gevoerde bewind bleek intussen niet bijster gelukkig. Niet alleen waren er conflicten tussen "kerk en staat", maar ook tussen de patroons en de Compagnie boterde het niet.

Dat laatste kon bijvoorbeeld wel eens de voornaamste  oorzaak van het terugroepen van Minuit zijn  geweest. Diens opvolger, gouverneur Wouter van Twiller, dankte zijn benoeming voornamelijk aan zijn familierelatie de reeds genoemde Van Rensselael.  De man bleek, om met J.W. Schulte Nordhold **** te spreken, "onzeker en een alcoholist" te zijn. De man wist de handel te stimulleren, maar  spekte met de winst zijn eigen portemonnee. De Compagnie was inderdaad erg ongelukkig met het aantrekken van gouverneurs. Want toen Van Twiller in 1638 eindelijk het veld had geruimd en Willem Kieft Nieuw-Nederland ging leiden, werd het dieptepunt bereikt. Gewend aan Hollandse toestanden, besloot Kieft belasting van de Indianen te gaan heffen. Maar als die al iets van het systeem begrepen, weigerden zij in ieder geval te betalen. De spanningen ontaardden uiteindelijk in een “wrede en z.inloze" oorlog, die slechts ten koste van grote verliezen door de Nederlandse kolonisten werd gewonnen.

Kieft werd ontslagen. Tijdens de thuisreis leed zijn boot in het zicht van de haven schipbreuk. De oud-gouverneur en  dominee Everhardus Bogardus, de directe opvolger van Michaelius, kwamen om in de golven.

 

Toen begon de laatste fase van het Nederlandse bestuur over een stukje Amerika. De Compagnie benoemde Petrus Stuyvesant, die daarvóór als gouverneur van Curaçao en de drie Benedenwindse eilanden ervaring had opgedaan.       
Stuyvesand stak duidelijk boven de middelmaat uit. In 1644 had hij in de strijd tegen Spanje een been verloren, wat kennelijk niet de minste invloed had op zijn ambities. Efficiënt, koppig en intelligent trad hij in Nieuw-Nederland autoritair op. Niettemin voerde hij tevens een vorm van zelfbestuur in door burgemeesters en gemeenteraden te installeren. Gedurende de jaren 1647-1664 zag Stuyvesant bovendien kans de kolonie sterk uit te breiden. Waren er bij zijn komst nog s
lechts 2000 kolonisten, in 1664 was dat aantal gestegen tol circa 10.000.
1664 was echter tevens het jaar dat de britten besloten het Nieuw-Nederlandse  gebied voor zich opte eisen. Koning Charles II had "Nieuw-Nederland, de Hudson rivier en al het land ten westen van de Connecticut rivier tot aan de Oostzijde van de baai van Delaware eenvoudig aan zijn broer, de Hertog  van  York, cadeau gedaan. En dus verscheen er plotseling een Engelse vloot voor Nieuw-Amsterdam. Sluyvesand wilde zich nog verdedigen, maar de meestenn van zijn medeburgers zagen daar weinig heil in.  Het tekort aan voedsel en munitie was te groot. Dat betekende dan ook het einde van een korte Hollandse periode in Amerika. Een einde dat in 1674 in Westminster werd bezegeld. Nieuw-Amsterdam werd New Vork. En wat Stuyvesant betreft, hij stierf twee, hij stierf twee jaar eerder op zijn boerderij in de Nieuwe wereld. De Newyorkers eren zijn nagedachtenis onder meer bij de St. Mark’s Church waar hij ligt begraven.

 

Lonend

NEDERLAND en Amerika herdenken nu 200 jaar lang goede betrekkingen te hebben onderhouden. Maar al eerder dan in 1782 werden er tussen beide landen banden gesmeed. Wie zich vandaag de dag in Manhattan bevindt, moet ijverig zoeken om daarvan nog iets terug te vinden. Maar het zoeken loont de  moeite Want Michaëlius en Stuyvesant  zijn in New York nog niet helemaal uit de geschiedenis verdwenen.  Ze leven voort in vergeelde documenten, In musea, in archieven, en wie weet, nog ergens  in het volkskarakter, dat nu het Amerikaanse heet.       

* De Halve Maen, quarterly magazine or the Dutch Colonial Period in America; published bij the Holland Society or New York.
N03,
1978: "In Search of Jonas Michaëlius" by J .J. Ferdinand van Melle.

** De Hervormde Kerk in Noord-Amerika (1624-1664) door!I.