‘Hij was een goutsmidt en is van der jeugt of aen met de steen gequelt geweest. Doen Freere Jaques uyt
Frankrijk hier in de stadt was, die heeft hem doen gesondeert, maer oordeelde dat hij doen nog geen
noodt hadt, maer hij is 1709 van de steen gesneeden door Gomaris van Bortele, sijnde doen 17 jaarr, in
de tegenwoordighijt van Dr. Sermes en de overluyde van het chirugijnsgilt en nog eeniege andere
vreemde heeren, die ick niet en kon. De steen woog 1 ons, 2 engels, hebbende dit fatsoen, en omtrent
sulke coleur, ruyg en gespikkelt of het puymsteen was, maer daer was voor wadt afgebrooke. Hij ging
seer cordaet legge om gesnede te werden. Soo als hij sou gesnede werde, was ick bij hem. Mijn vader en
mijn moeder waere in mijn huys soo lang gegaan. Maer mijn ouste suster Maria bleef alleen in huys. Ick
was van zints om daer oock gebleve te hebben. Maer doen het alles gereet was, sij de Meester tegens mijn,
wij sijn nu gereet, het was beter, oordeel ick, dat uE. oock wegging. Soo omhelsde hij mijn en nam
afschijt van mijn, en sij, Broeder nu sal ick uE misschien noyt weer sien, vaert wel in der Eeuwighijt,
waerdoor ick seer ontdaen en ontroerdt wierdt, dog hij wist daer niet van, en was heel welgemoet. Doen
hij gesneden was, quam ick weer voort bij hem. Ick vroeg, hoe hij voer. Heel wel, antwoorde hij mijn,
maer sij tegens mijn, laet mijn nu rijs sien mijn Vijandt, die mijn altijt soo gequelt heeft en ick gaf se
hem in sijn handt en bekeek se heel naukeurig en hij sij, dat de pijn van het snijde soo groot niet was,
als hij daer wel pijn voor desen sen gehadt hadt.’