Johannes Vermeer 1632-1675

















(Jan de Sphinx van Delft)
Click voor vergrotingen
  • Geboren in oktober 1632 - Delft
  • Gedoopt op 31 oktober 1632 - Nieuwe Kerk, Delft
  • Gestorven in december 1675 , leeftijd bij overlijden: 43 jaar oud
  • KunstSchilder

Aantekeningen

Vermeend zelfportret van Johan Vermeer op het schilderijj "de koppelaarster"

Toen Vermeer in december 1675 plotseling overleed, liet hij elf kinderen na, van wie er nog tien minderjarig waren.

ER ZIJN GEEN AAANTOOBARE VERWANTSCHAPPEN GEVONDEN MET ANDERE NEDERLANDSE VERMEER GESLACHTEN.


VERMEER's leven: We weten slechts weinig over Vermeer's leven. Uit overlevering weten we dat hij op 31 oktober 1632 in Delft werd gedoopt als tweede kind en enige zoon van Reynier Jansz. Zijn vader, geboren in 1591, kwam uit Antwerpen. In 1611 ging hij naar Amsterdam om zich daar te specialiseren in de zijdeweverij. Later vestigde hij zich met zijn vrouw Digna Baltens, met wie hij in 1615 trouwde, in Delft, in die tijd onder de naam 'Vos'. Hij pachtte er tussen 1625 en 1629 een herberg waarvan het uithangbord als toespeling op zijn naam een vos droeg. Hij bleef actief in de zijdeweverij; als officieel beroep gaf hij bij intrede in het Sint-Lukasgilde in Delft echter 'kunsthandelaar' op. Hij was dus actief in verschillende beroepen.
Montias *) heeft ontdekt dat Vermeer's grootvader van moederszijde, Balthasar Claesz Gerrits, een horlogemaker, in dubieuze zaken verwikkeld was: vanaf 1619 lieten hij en zijn maten met behulp van gekochte matrijzen valse munten slaan. Dat had een schandaal van zulk een omvang ten gevolge dat de Staten-Generaal en de stadhouder prins Maurits zich ermee moesten bemoeien. Twee van Gerrits' hulpjes werden ter dood veroordeeld en onthoofd. Gerrits zelf wist naar Den Haag en later naar Gorinchem te ontkomen, waar hij blijkbaar ongehinderd verder leefde.
In 1641 kocht Vermeer's vader, die, zoals blijkt uit het register van de Nieuwe Kerk, al rond 1625 de naam 'Vermeer' droeg, aan de noordkant van de markt in Delft voor 2700 gulden (exclusief hypotheken en hoge rentes) de herberg 'Mechelen' uit de 16e eeuw, die met haar zeven haarden een luxueus onderkomen bood. Reynier's klanten waren de voorname en welvarende Delftse burgers. De sociale contacten die voortvloeiden uit de clientële zijn waarschijnlijk ook bepalend geweest voor Vermeer.
Uit een document uit 1640 weten we dat Reynier contact had met kunstenaars als Balthasar van der Ast, de toen al beroemde schilder van bloemenstillevens, Pieter Steenwyck en Pieter Groenewegen. Misschien heeft Vermeer uit die hoek zijn eerste artistieke aanzetten gekregen. Over zijn opleiding tot schilder is niets bekend. We weten alleen dat hij op 29 december 1653 als meester werd aangenomen in het Delftse Sint-Lukasgilde, waarin schilders van alle genres, glasmakers en -verkopers, faiencemakers, borduurwerkers en kunsthandelaars en tot 1620 ook tapijtwevers waren georganiseerd.

Voorwaarde tot opname was volgens de statuten een zes jaar durende leerperiode bij ëën van de door het gilde erkende schilders. Men heeft het vermoeden geuit dat de leermeester van Vermeer was: Leonaert Bramer (1594-1674), maar de stilistische verschillen tussen deze kunstenaar, die in 1614 naar Italië ging en in 1624 naar zijn geboortestad Delft terugkeerde, en Vermeer zijn zo groot dat deze hypothese weinig erkenning heeft gevonden. Ook zou het kunnen zijn dat Vermeer bij Carel Fabritius (1622-1654) in de leer is geweest, die op zijn beurt in Rembrant's atelier in Amsterdam werd opgeleid. In 1650 werd Fabritius burger van de stad Delft en lid van het Sint-Lukasgilde aldaar. Hij kwam om het leven bij de explosie van het kruithuis van Delft, waarbij grote delen van de stad werden verwoest. In Dirck van Bleyswyck's "Beschrijvinge der Stadt Delft" uit 1667 wordt Vermeer in een kwatrijn van Arnold Bon geroemd als "meesterlijk" navolger van de "feniks" Fabritius. Ook al mogen we deze toposachtige uitspraak niet overschatten, ze bewijst wel dat Vermeer in zijn tijd geenszins werd onderschat. Op 20 april 1653 trouwt Vermeer in het dorpje Schipluiden, in de buurt van Delft, met Catharina Bolnes, dochter van Maria Thins, die zich aanvankelijk tegen het huwelijk verzette. Misschien vond zij, die in welvarende omstandigheden leefde, dat, gezien de schulden van Vermeer's vader die zich in die tijd begonnen te openbaren, de materiële basis van het huwelijk niet stabiel genoeg was. Maar het kan ook zijn dat de onenigheid werd veroorzaakt door de verschillen in geloof: Vermeer was calvinist, Catharina Bolnes was katholiek. Op voorspraak van Leonaert Bramer, die ook katholiek was, gaf Maria Thins haar verzet ten slotte op. Dat Vermeer Maria Thins gunstig heeft gestemd door katholiek te worden, zoals steeds wordt beweerd, kan echter niet met documenten worden gestaafd. Het paar woonde aanvankelijk in herberg 'Mechelen', maar verhuisde in 1660 naar het huis van Vermeer's schoonmoeder aan de Oude Langendijk in de zogenaamde papenwijk, waar ook een statie van de jezuïeten was gevestigd.

In die tijd schijnt Vermeer relatief gezien in goeden doen te hebben geleefd, want hij kon zijn grote kinderschaar (Catharina kreeg vijftien kinderen waarvan er vier reeds jong stierven) zonder problemen onderhouden. Van zijn inkomsten uit het schilderen -hij maakte gemiddeld nauwelijks meer dan twee doeken per jaar- had hij die hoge kosten nooit kunnen betalen. Of Vermeer 'Mechelen' nog als waard heeft geleid, is niet vast te stellen. Zo'n nevenactiviteit was geen uitzondering onder 17e-eeuwse Nederlandse schilders: Jan Steen pachtte bijvoorbeeld in 1654 de Delftse brouwerij 'De Slange'.
Het is echter bijna zeker dat Vermeer, net als zijn vader, actief was als kunsthandelaar. Waarschijnlijk heeft hij met de verkoop van vreemde schilderijen aanzienlijk meer verdiend dan met zijn eigen werk. Toch ondertekende hij ambtelijke stukken altijd met 'schilder' als opgave van beroep, wat overeenkwam met zijn officiële inschrijving bij het Sint-Lukasgilde, waar hij twee keer de functie van deken ('hoofdman') bekleedde (1662/1663 en 1670/1671).
De relatie met Maria Thins was, zoals blijkt uit de opname van zijn gezin in haar huis, duidelijk verbeterd. Maria Thins, die was gescheiden van haar man Reynier Bolnes, eigenaar van een steenbakkerij, beschikte over een aanzienlijk inkomen uit onroerend goed, beleggingen en tegoeden; vanaf 1661 was ze als erfgename van haar zus Cornelia tevens eigenaresse van boerderijen, waaronder de hoeve "Bon Repas" bij Schoonhoven, die ze verpachtte. Hoe rijk Maria Thins was, blijkt uit een door een notaris opgemaakte inventaris in februari 1676, die een omvangrijke lijst van meubelen, kleding en huisraad bevat en elf vertrekken noemt, waaronder kelders en opslagruimte. Vermeer's gezin woonde op de onderste verdieping, boven had de schilder zijn atelier met twee ezels en drie paletten. De zware eikehouten tafel die op verschillende schilderijen van Vermeer te zien is, stond er, evenals de eveneens vaak afgebeelde met leer beklede stoelen. Maria Thins bezat een aantal schilderijen die Vermeer op zijn doeken heeft gebruikt als veelbetekenende 'claves interpretandi', waaronder een 'Christus aan het kruis', waarschijnlijk hetzelfde als het schilderij op de achtergrond van 'Allegorie op het geloof', en Dirck van Baburen's 'De koppelaarster'.
Kledingstukken als het gele satijnen jasje met hermelijnzoom van zijn vrouw heeft Vermeer ook vaak als rekwisiet in zijn schilderijen gebruikt, soms veranderd van kleur, zoals hij de als decorstukken dienende voorwerpen uit huis toch altijd licht veranderd placht weer te geven.
Vermeer heeft waarschijnlijk maar weinig voor de kunstmarkt geschilderd, maar vooral voor begunstigers en mecenassen, die zijn kunst byzonder waardeerden. Dat verklaard wellicht de geringe omvang van zijn oeuvre. Eën van zijn begunstigers was Hendrick van Buyten, een bakker, waarschijnlijk dezelfde die de Franse aristocraat Balthasar de Monconys in 1663 bezocht tijdens zijn bezoek aan Delft. In diens dagboek bevindt zich de volgende aantekening: "In Delft ontmoette ik de schilder Vermeer, die geen van zijn eigen werken in bezit had. Maar we zagen er een bakker die er honderd livres voor betaald had, waar naar mijn mening zes pistolen al teveel waren geweest". (Een pistool was een gouden munt die ongeveer tien gulden waard was).
De andere begunstiger van Vermeer was de Delftse drukker Jacob Dissius, die in de buurt van zijn woning aan het Marktveld woonde. In de in 1682 opgemaakte inventaris van zijn bezit worden negentien schilderijen van Vermeer genoemd. Het is nagenoeg zeker dat het grootste deel van de eenentwintig in 1696 bij de handelaar Gerard Houet te Amsterdam geveilde doeken eigendom van Dissius was geweest.
Dat Vermeer ook als kunstkenner bekendheid genoot, blijkt uit de toen als eervol geldende opdracht de echtheid van een collectie Venetiaanse en Romeinse schilderijen te beoordelen die de kunsthandelaar Gerard Uylenburgh voor 30.000 gulden had verkocht aan de Grote Keurvorst, Frederik Willem van Brandenburg. Die weigerde de doeken als "onhandige en slordige kopieën". Samen met zijn eveneens uit Delft afkomstige collega-schilder Hans Jordaens reisde Vermeer in 1672 naar Den Haag, waar hij tegenover een notaris de toeschrijving van de werken aan Rafaël en Michelangelo ontkende en verklaarde dat ze slechts een tiende deel van de door Uylenburgh gevraagde prijs waard waren.

Vermeer's laatste jaren werden overschaduwd door een dramatische verslechtering van zijn financiële situatie. Hij maakte schulden en moest leningen afsluiten. Op 5 juli 1675 reisde hij naar Amsterdam om zich een krediet van 1000 gulden te verschaffen. De oorlog met Frankrijk, gedurende welke Franse troepen snel tot het noordelijke deel van de Verenigde Provinciën doordrongen, had voor Vermeer rampzalige gevolgen. Met het doorbreken van de dijken als laatste verdediging tegen de Fransen liepen grote gebieden onder water, waaronder de door Maria Thins verpachte landerijen bij Schoonhoven. Het gevolg was dat de pacht uitbleef, die tot dan toe ook een regelmatige bron van inkomsten voor Vermeer's gezin was geweest. Vanaf het rampjaar 1672 verkocht Vermeer geen schilderijen meer, zoals zijn vrouw later onder verwijzing naar de oorlog met Frankrijk verklaarde: "Om die reden en vanwege de grote kosten voor de kinderen, waarvoor hij geen eigen geld meer had, verviel hij in zulk een somberheid en namen zijn krachten dusdanig af dat hij binnen anderhalve dag zijn gezondheid verloor en stierf".
Vermeer werd op 15 december 1675 bijgezet in het familiegraf in de Oude Kerk van Delft. Hij liet elf minderjarige kinderen achter, van wie er waarschijnlijk acht nog thuis woonden. Catharina Bolnes kon haar schuldeisers nauwelijks meer betalen. Daardoor zag ze zich gedwongen voor het gerechtshof in Den Haag haar landerijen onder beheer te laten stellen. Ze zag af van haar erfrecht en stond het af aan de schuldeisers. Als curator van haar bezittingen werd Antonie van Leeuwenhoek (1632-1723) aangewezen, die voornamelijk lakenhandelaar in Delft was en in die tijd al internationale roem genoot door zijn ontdekkingen op het gebied van microscopie: in 1680 werd hij officieel lid van de Royal Society te Londen.
Van het werk van haar man bezat Catharina Bolnes in die tijd alleen nog de doeken 'De schilderkunst' en 'Het parelsnoer'. De schilderkunst gaf ze op 24 februari 1676 aan haar moeder Maria Thins om haar schulden te betalen. De meeste andere doeken waren toen al in bezit van de drukkerJacob Dissius, die stierf in oktober 1695. Een half jaar na zijn dood werd in Amsterdam de veiling van 21 werken van Vermeer aangekondigd.
De catalogus van de veiling in 1696, waarin ook schilderijen van andere kunstenaars werden genoemd (in totaal werden er 134 werken geveild), zegt veel over de waardering voor Vermeer in die tijd. Het is opvallend dat de prijzen vergeleken met de destijds gebruikelijke marktwaarde geenszins laag waren ingezet. Zo werd het doek 'Vrouw met weegschaal', dat zich tegenwoordig in Washington (USA) bevindt, als nummer 1 op 150 gulden gezet ("kunstvaardig en indringend geschilderd"). Byzonder hoog was de prijs voor 'Gezicht op Delft', namelijk 200 gulden. Ter vergelijking: Isaak van Ostade leverde in 1641 een kunsthandelaar voor 27 gulden 13 doeken, Jan Steen kreeg voor drie portretten eenzelfde bedrag. Vermeer stond in zijn beste tijd wat prijzen betreft duidelijk aan de top van de Delftse kunstmarkt; hij schijnt in 1663 of kort ervoor zelfs een keer 600 gulden te hebben gekregen voor een schilderij met daarop slechts én figuur.
Zie verder: Vermeer, Verborgen gevoelens; uitgegeven door Taschen GmbH, K�ln (ISBN 3-8228-0973-X).


Relaties-huwelijk en kinderen, de kleinkinderen, de achterkleinkinderen


Ouders

Broers en zussen

Voorouders

De grootouders

Jan Reyersz **** stamvader van de Delfse tak ***** Vermeer 1565-1597   Cornelia (Neeltje) Goris 1567-1637   Bathasar Claesz Gerrits   Beatrix van Buy
|
4
  |
5
  |
6
  |
7



 


|   |

De ouders

Reynier Jansz Vermeer 1591-1652   Dingenum Baltens 1595-1670
|
2
  |
3



|
  Johannes (Jan de Sphinx van Delft) Vermeer 1632-1675
...

[Page displayed by GeneWeb 5.00-exp] Copyright © 1998-2006 INRIA - DOC -

perso.txt