uit een buitenechtel. relatie een natuurlijke zoon Jan bij een onbekende vrouw; na Heijmans's dood ontvangt Janna Jans het leen te 's-Gravenhage en de hofstede met het huis waar zij in woont (11-3-1561): Jacob de Woest Jansz. voor Johanna Jansd., die in het huis woont, bij dode van Heineman van de Ketel, haar man, LRK 129 c.Nd.Holland fol. 21, 15-7-1567); op 14-8-1545 krijgt Janna het recht van opvolging in het leen te Hoencoop omdat het leen tijdens haar huwelijk met Heyman van de Ketel is gekocht; dit wordt betwist, maar op 22-5-1560 ontvangt hun zoon Sebastiaen het leen bij dode van zijn vader behoudens de lijftocht van zijn moeder jonkvrouwe Janna Jansdochter (O.V. 1982, pag. 597); Heineman had meerdere beleningen, o.a. te 's Gravenambacht met de aanwas voor het Cortambacht met de kijfzaten enz. (O.V. 1982, pag. 53), beleend met een viertel land in Snelrewaard (25-5-1543); zie ook O.V. 1979, pag. 206 waar hij op 22-9-1552 wordt beleend met 5 lijn 15 roeden te Biervliet en o.a. O.V. 1972, pag. 113;; Nederl. Familienamen Databank: "De Ketel, naam van een polder bij Moerdijk, in 1561: Jan Vrancken landt gehieten den Ketel; na het overlijden van Jan Vrancken in 1535 kwam het leengoed in bezit van zijn dochter Janna Jansdr die gehuwd was met Heijman van de Ketel; vervolgens van hun zoon Jan Heijmansz van de Ketel (1567); de (familie)naam is ontleend aan het familiebezit De Ketel, ambachtsheerlijkheid te Schiedam; het ambachtje Spaland, gelegen tussen Kethel en Vlaardingen, bestond uit een reeks stukken land, die niet alle aaneengelegen waren; ertussen liggen percelen die tot het ambacht Vlaardingen behoorden, sommige van deze behoren zelfs deels tot het ene ambacht, deels tot het andere; reeds in de veertiende eeuw heeft het niet een, maar twee ambachtsheren, welke toestand ook in 1562 nog zo is; daardoor pachtte de schout zijn ambt van beide ambachtsheren voor de helft; zie verder N.L. 1959, kol. 206 waar Meijman wordt verm. als voogd van het weeskind van Sebastiaen van der Nath (Hof van Holl., Sent. nr. 9, inv.nr. 511, 21-4-1539)