daslist
Tot de 29ste generatie.
Otto I van Zutphen van Gelre, geboren in 1150, gestorven op 22 oktober 1207,
begraven, Klooster van Kamp
(leeftijd bij overlijden: 57 jaar oud) [Aantekening 1]
...
gehuwd in 1185 met ...
...
Richarda van Wittelsbach van Beieren, Prinses van Beieren , geboren in 1173, Keilheim, gestorven op 21 september 1231, Roermond (leeftijd bij overlijden: 58 jaar oud)
...
dochter van Otto van Wittelsbach van Beieren, Hertog van Beieren 1120-1191 en
Agnes van Loon †1191
, hieruit :
Totaal : 3.757 personen, (echtgenoten weggelaten = )
Toen de graaf van Steinfurt zijn deel van de Heerlijkheid Bredevoort verkocht aan Engelbert II van Berg (de bisschop van Münster) en de graaf van Lohn zijn deel overgaf aan graaf Otto begon de strijd om het gehele bezit van de heerlijkheid tussen Münster en Gelre. Die strijd duurde twee eeuwen. Omstreeks 1388 verleende Otto stadsrechten aan Bredevoort.
Hij was een zoon van graaf Otto I en wordt ook wel aangeduid als Gerard IV of Gerard V.
Gerard V had in eerste instantie zeer veel invloed aan het hof van keizer Frederik II, maar raakte later met hem in conflict, waarna de keizer Roermond in 1213 verwoestte. Met de bisschop Otto van Lippe van Utrecht had hij strijd over Salland, maar kort daarna steunde hij deze tegen Drenthe. Tijdens de Slag bij Ane in 1227 werd hij gevangengenomen, maar weer vrijgelaten. Hij gaf in 1227 de Veluwe landrecht.
tto II was het meest afhankelijk van de Duitse rijksvorst van de Nederrijnlanden. Hij bemiddelde vaak bij vetes in zijn omgeving. Ook werd hijzelf vaak in conflicten betrokken door zijn bezittingen in Westfalen, onder andere met de graven van Ravensberg en Tecklenburg maar ook met de bisschoppen van Münster, Osnabrück en Paderborn.
Om de invloed in de Nederrijnlanden voerde Otto II vele oorlogen met de graven van Kleef en bisschoppen van Utrecht. Zijn aanspraken op het Salland moest hij daardoor opgeven
In 1247 wordt Otto II door de paus gevraagd of hij Rooms-koning wil worden. Hij is de tweede keus, want de hertog van Brabant heeft de kroon al geweigerd. Hij wijst dit aanbod af, omdat dit ambt veel nadeel zal brengen. In 1248 komt de stad Nijmegen in zijn bezit. Otto II laat in 1250 aanvangen met de bouw van de Grote of Sint-Stevenskerk, die pas in 1476 zal worden voltooid. Vlak voor zijn dood vecht hij nog enkele geschillen met de stad Zutphen uit. Hij trekt de tolvrijheid van de stad in, een actie waar hij op zijn sterfbed spijt van heeft.
Otto bereikte als bondgenoot van de Hertogen van Brabant en Graven van Holland (van 1261 t/m 1262)hoge positie in Neder-Lotharingen. Hij verkreeg vele heerlijkheden waaronder Groenlo, Bredevoort en Lichtenvoorde. Zodoende was hij beschermheer van Keulen.
Een andere bijnaam van Otto is ‘de stedenstichter’. Hij verleent tijdens zijn regeerperiode stadsrechten aan maar liefst 29 steden, onder meer Geldern (1229), Goch (ca 1230), Roermond (1231), Harderwijk (1231), Grave (1232), Emmerich (1233), Arnhem (1233), Lochem (1233), Doetinchem (1236), Doesburg (1237), Wageningen (1263) en Montfort (Waarschijnlijk in 1263).
In 1279 werd hij co-hertog in Limburg en vanaf 1281 tot 1288 was hij solo-hertog van Limburg maar verloor dit gebied na zijn nederlaag bij de Slag bij Woeringen.
Nog in 1279 kocht hij het graafschap Kessel aan evenals de heerlijkheidsrechten over de linker-Maasoever en Mönchengladbach.
Na de moord op Hendrik III van Gelre erfde diens neef Reinoud in 1284 de Heerlijkheid Montfort, een district van het hertogdom Gelre, waartoe ook het Kasteel Montfort behoorde.
Bij de slag bij Woeringen in 1288 wilden de graven van Gelre hun macht uitbreiden over het hertogdom Limburg, wat evenwel jammerlijk mislukte. Reinoud had zich hiervoor echter diep in de schulden gestoken en zag zich daardoor verplicht om de inkomsten van zijn graafschap Gelre van 1288 tot 1293 te verpachten aan zijn schoonvader Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. De Vlaamse heerschappij heeft bijgedragen aan de bouw van een modern doeltreffend territoriaal bestuur.
Reinoud werd in 1317 door de Duitse tegenkoning Frederik de Schone in de rijksvorstenstand verheven, hetgeen echter door keizer Lodewijk IV niet erkend werd.
In 1318 werd hij afgezet. Daarna regeerde zijn zoon onder voogdij. In 1320 werd Reinoud I door zijn eigen zoon, Reinoud II, gevangengezet in de kerker van de Grauwert, een verdedigingstoren van Kasteel Montfort. Daar zou hij zes jaar later overlijden.
Jan van blois erft in 1356 van grootvader Jan van Beaumont de uitgebreide bezittingen in Holland en Zeeland;een deel bekend als het baljuwschap van Blois. Hij volgt in 1372 zijn kinderloze broer Lodewijk(I?)op als graaf van Blois en van Dunois. graf: begr. in karmelietenklooster Valenciennes info.L.Reijnhoudt
Na de dood van hun vader ontstond tussen Reinoud III (als oudste zoon de wettelijke troonopvolger) en zijn jongere broer Eduard een elf jaar durende opvolgingsstrijd. Reinoud werd gesteund door de factie van de Heekerens, Eduard door hun tegenstanders de Bronkhorsten.
In mei 1361 werd Reinoud III tijdens een slag bij Tiel gevangengenomen door zijn broer en opgesloten in kasteel De Nijenbeek (ten noordoosten van Voorst, Gelderland). Tijdens zijn verblijf in gevangenschap zou Reinoud zo corpulent geworden zijn dat hij zijn cel niet meer uitkon en de deur open kon blijven.
In augustus 1371 sneuvelde Eduard in de Slag bij Baesweiler en werd Reinoud bevrijd (volgens de legende moesten de muren worden uitgehakt) en opnieuw uitgeroepen tot hertog van Gelre. Zijn tweede regeerperiode mocht echter niet lang duren. Reinoud III stierf zonder officiële, wettelijke erfgenaam na te laten in december 1371. Wel had hij een natuurlijk kind, een bastaardzoon, thans bekend als Jan van Hattem.
Jan van Hattem
Op 19 september 1361 wordt voor het eerst het "Huis van Hattem" genoemd. Tien jaar later, in 1371, schonk Reinoud aan zijn bastaardzoon Johan (Jan) van Hattem de burcht, de stad en de heerschappij van de stad Hattem met het kerspel en de hoge en lage rechtspraak. Op 3 december 1371 werd dat bevestigd door Machteld, de zuster van Reinoud [1]. Jan bezat ook 'enige goederen en erven in de Neder-Betuwe als Ingen, Oijen, (Op)Heusden, Eck en Maurik'; hij trouwde voor 1369 en overleed na 1422
In 1352 kreeg hij Roermond en de heerlijkheid Kessel van zijn broer. Hij won de slag bij Tiel in 1361 tegen zijn broer, zette hem gevangen, en werd zelf hertog van Gelre. GelderseFile "perso.txt", line 708, characters 15-29: Failed - unbound var "sosa_ref.index" en Gulikse troepen leverden op 22 augustus 1371 strijd tegen de Brabanders bij Baesweiler. De Brabanders verloren, hertog Wenceslaus van Brabant, werd gevangengenomen, maar Eduard werd bij de veldslag zelf dodelijk verwond, mogelijk vermoord door een pijl, door iemand uit zijn eigen gevolg afgeschoten (verdacht wordt Herman Leers van Hees).
Zijn broer Reinoud volgde hem nog op voor enkele maanden, maar nadien ging de troon over naar zijn neef Willem van Gulik.
In 1310 volgde Diederik zijn halfbroer Otto op als graaf van Kleef, toen die zonder mannelijke erfgenaam was overleden. In 1332 erfde hij Hümchrath van zijn neef Diederik Luf III, maar moest na het na veel strijd verkopen aan de aartsbisschop van Keulen. In de troonstrijd was hij een trouw aanhanger van keizer Lodewijk IV . Zoals zijn voorgangers lag hij veel in strijd met Mark-Altena, Berg en het aartsbisdom Keulen.
Diederik VIII van Kleef (Diederik VI volgens een andere telling)[1] (1256-1305) was een zoon van Diederik VII van Kleef en Adelheid van Heinsberg. In 1275 volgde hij zijn vader op als graaf van Kleef. Hij stond zijn broer Diederik het graafschap Hülchrath af, maar kocht hem later de heerlijkheid Linn af. Hij koos partij voor Rooms koning Rudolf I die hem aanstelde tot landsvrederechter aan de Beneden-Rijn. Diederik kwam tussenbeide in de Limburgse erfenisoorlog en nam deel aan de slag bij Woeringen in 1288, waardoor hij zich, net zoals zijn bondgenoten, losmaakte van de invloed van de aartsbisschop van Keulen.
gedood tijdens een steekspel/toernooi in Frankrijk
regentes van graaf Floris V 1258 - 1263
Huwde met pauselijke bekrachtiging, met dispensatie, 25-10-1246
werd 1280 graaf van Henegouwen, doch bond wegens Rijks-Vlaanderen de strijd aan met de Dampierre´s, werd 1299 ook graaf van Holland, verjoeg keizer Albrecht uit Nijmegen, die hem voor zijn gerecht wilde dagen in verband me de opvolging in Holland, overl. Valenciennes of Bergen 11 (?)
Jan II van Avesnes, geb. ca. 1247, werd 1280 graaf van Henegouwen, doch bond wegens Rijks-Vlaanderen de strijd aan met de Dampierre´s, werd 1299 ook graaf van Holland, verjoeg keizer Albrecht uit Nijmegen, die hem voor zijn gerecht wilde dagen in verband me de opvolging in Holland, overl. Valenciennes
Bastaardzoon van Jan van Avesnes. Willem Cuser, huurt land in (het Middeleeuwse!) Noord.Holland 1317; is slotvoogd op de Dullenburg in de Mars bij Rhenen 12.10.1319; tocht zijn (eerste) vrouw met de helft van zijn bezit op IJsselmonde 6.12.1327; is baljuw van Waterland en Amstelland 1332 e.v.; wordt door graaf Willem IV "onse neve" genoemd wanneer hij hem met het huis Schoten beleent 19.11.1339 voor zijn tweede huwelijk (met Machteld Reiniersdr. van Heemstede, die hij 27.11.1339 tocht); is rentmeester van Kennemerland en (West.)Friesland 4.2.1340 en 7.4.1342, ontvangt herhaaldelijk land en tienden in leen; voor het laatst vermeld (als lid van de grafelijke raad) wanneer Naarden het stapelrecht voor Zuiderzee.vis krijgt Brussel 28.5.1342, tr. (1) vóór 6.12.1327 Ida van Oosterwijk, getocht 1327, overl. vóór nov. 1339, dr. van Coen, heer van Oosterwijk.
Rentmeester 1354 Baljuw van Amstelland en RIjnland Ambachtsheer van Amstelland Houtvester van Holland Raad van Hertog Albrecht Werd in 1403 Verbannen
Arris gaf zijn kinderen de familienaam van zijn moeder mee.
Bastaarddochter van jan van Avesnes
Bastaardzoon van Willem III van Holland
Bastaardzoon van Willem III van Holland.
huurde land aan het Spaarne 1343 en 1344, ontving van Willem V een jaargeld 1347,
Had vele bastaard kinderen
Landeigenaar onder Maurik Was ongehuwd maar erkende wel zijn bastaardzoon
Ten aanzien van het huwelijk staat in het trouwboek Ameide Tienhovene vermeld:
"met toestemming, dog tegen het genoegen, zijner ouders: cornelis Perk en Marrigje van Lomwel.
Insgelijks met toestemming harer ouders: Hendrik van Petten en Neeltje Middelkoop.
sneuvelde op 28.1.1256 bij Hoogwoud tegen de West-Friezen
Floris de V werd door Gijsbert van Amstel c.s. vermoord te Muiderberg
Floris V was de zoon van graaf Willem II, die tevens rooms-koning was. Via zijn moeder was hij verwant met het Schotse koningshuis. Bij zijn politieke optreden probeerde hij gebruik te maken van deze connectie.
Op tweejarige leeftijd werd hij graaf van Holland en Zeeland. Zijn vader was een half jaar daarvoor vermoord. Zijn oom, Floris de Voogd, nam voogdij over hem op zich. Zijn tante Aleida van Holland nam kort daarna voogdij over na de dood van Floris de Voogd. Op twaalfjarige leeftijd, in 1266, werd de jonge Floris officieel meerderjarig verklaard, en op 14-jarige leeftijd trad hij in het huwelijk met Beatrijs van Vlaanderen (van Dampierre). [bewerken] Politiek
Floris had grote ambities en streefde er voortdurend naar zijn macht te vergroten. Zijn eerste wapenfeit was het neerslaan van de Opstand der Kennemers. Vervolgens wilde hij wraak nemen op de Friezen omdat zijn vader tijdens een veldtocht tegen de Friezen door hen was gedood. Toen hij in 1282 de Friezen in West-Friesland had verslagen, liet hij zich 'Heer van Friesland' noemen. Zijn pogingen ook het andere gedeelte van Friesland (gebieden in de huidige provincie Friesland) in te nemen liepen echter op niets uit. Een eerste invasie mislukte door het slechte weer en aan zijn tweede veldtocht hield hij uiteindelijk alleen een bruggenhoofd in Friesland over.
<bfr> Schotse troon
Na de dood van de Schotse koning Alexander III van Schotland in 1286 wierp Floris zich op als Schots troonpretendent. De (over)grootmoeder van Floris was Ada van Schotland, dochter van de voortijdig overleden kroonprins Hendrik van Schotland. Floris was echter niet de enige; in totaal waren er dertien pretendenten. Ondank zijn zwakke familieband met Alexander III ging Floris toch naar de vergadering, in Norham op de 10e van de bloeimaand. Hij werd als eerste in de gelegenheid gesteld om zijn recht op de troon te verdedigen. Koning Eduard I van Engeland bleek daarbij geen bondgenoot, maar een rivaal te zijn die erin slaagde, weliswaar gedeeltelijk en tijdelijk, om Schotland onder Engelse invloed te brengen.
Een andere manier om zijn ambities gestalte te geven blijkt uit zijn streven om Zeeland bewesten Schelde bij zijn grondgebied in te lijven. Dit doel probeerde hij op verschillende manieren te bereiken. Eerst trachtte hij dit met steun van koning Eduard I van Engeland, later met de hulp van de Fransen. Uiteindelijk wist hij het aanzien van Holland enorm te vergroten. Een groot deel van de huidige buitengrenzen van Noord- en Zuid-Holland samen is toen vastgesteld.
Complot
Het ging fout toen Floris zijn Engelse bondgenoot Eduard I in 1296 wegens een conflict over de wolhandel aan de kant zette ten gunste van de Franse bondgenoot. Het verhaal gaat dat de Engelse koning enkele ontevreden edelen zou hebben gevraagd hem gevangen te nemen. Tijdens een valkenjacht werd Floris gevangengenomen door Gijsbrecht van Amstel, Herman VI van Woerden, Willem van Zaanden en Gerard van Velsen. Het nieuws van zijn gevangenneming lekte echter snel uit en onder het volk, waar Floris erg populair was, ontwikkelde zich het plan hem te bevrijden. Toen de edelen met hun gevangene op 27 juni 1296 het Muiderslot verlieten met van Velsen en enkele schildknapen voorop als verkenners, kwamen ze bij Muiderberg een groep Gooilanders uit Naarden tegen die Floris in levende lijve kwamen opeisen. Hierop reed Gerard van Velsen terug, trok zijn zwaard en doodde graaf Floris. Floris was weerloos doordat in zijn mond een handschoen was gepropt, zijn handen en voeten vastgebonden en zijn vingers gekloofd of gespleten waren. Toen van Velsen zijn zwaard trok, steigerde het paard van schrik, waardoor Floris door de eerste zwaardslag zijn beide handen verloor en zijdelings van het paard viel, waarop van Velsen naar Floris liep en op hem bleef insteken, gevolgd door de anderen. Vervolgens namen de ontvoerders de vlucht. Floris werd naar het buitenverblijf Florisberg te Muiderberg gebracht, waar hij bezweek aan de toegebrachte 22 steekwonden.
Gerard van Velsen werd later gepakt, gemarteld en ter dood gebracht. Gijsbrecht van Amstel (de vierde met die naam uit het bekende geslacht van de Heren van Amstel) en Herman van Woerden sleten de rest hun leven als ballingen en verloren al hun bezittingen.
Floris V werd vermoedelijk in de abdij van Rijnsburg begraven.
In de Grote of Sint-Laurenskerk in Alkmaar staat een kist met daarbij een plaquette uit de 17e eeuw waarop staat dat de kist de ingewanden bevat van Floris V en dat hij in deze kerk begraven is vóór het hoofdaltaar onder een "wittige steen".
Nalatenschap
De politiek van Floris stond grotendeels in het teken van het vergroten van zijn macht en van zijn dynastieke ambities. Van dat laatste is niet veel terechtgekomen. Bij zijn dood liet hij een minderjarige zoon achter, Jan I van Holland. Deze stierf echter al op 15-jarige leeftijd. Met diens dood kwam een einde aan het Hollandse Huis. Voorts had hij alleen onechte kinderen: Witte van Haemstede en Catharina. De graventitel ging naar de graaf van Henegouwen, waardoor Holland voortaan geregeerd werd door Henegouwse heren van het Huis van Avesnes.
Volgens de historiografie was Floris zeer populair bij het volk, waaraan zij zijn bijnaam 'der keerlen god' dankte. Aan hem wordt, ondanks zijn strijd tegen de Friezen, een relatief vreedzaam regime toegeschreven, naast modernisering van het bestuur, bevordering van de handel, behartiging van de belangen van de boeren ten koste van de adel, en inpoldering van Hollandse wateren.
Floris' populariteit bij de boeren komt waarschijnlijk voort uit zijn streven andere lokale machthebbers dwars te zitten. Het leven van Floris V is gedetailleerd beschreven door zijn tijdgenoot en biograaf Melis Stoke in zijn Hollandse Rijmkroniek. Dit is de belangrijkste informatiebron over Floris, maar geen geschiedschrijving in de moderne zin des woords. Waarschijnlijk moet de Rijmkroniek als hagiografie opgevat worden, waarin Floris beter naar voren komt dan hij in werkelijkheid was.
an werd direct na zijn geboorte verloofd met Elizabeth, de dochter van Eduard I van Engeland aan wiens hof hij ook werd opgevoed. Na de dood van zijn vader, in 1296, waarin ook Eduard I een grote rol speelde, aarzelde de koning om hem terug te sturen naar Holland. Hij liet een aantal Engels-gezinde edelen naar Engeland komen, onder wie Jan van Renesse en Wolfert I van Borselen. Op 7 januari 1297 huwde Jan Elisabeth van Rhuddlan, dochter van de Engelse koning en mocht hij naar Holland terugkeren, onder de belofte dat hij zich hield aan de door de koning toegevoegde raadslieden.
In eerste instantie stond de jonge graaf geheel onder invloed van Jan van Renesse. Op 30 april 1297 droeg Jan I echter het bestuur over aan Wolfert I van Borselen, tot aan zijn 15e verjaardag. Na een conflict met het stadsbestuur van Dordrecht werd Van Borselen op 1 augustus 1299 vermoord. Hierna benoemden de steden Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen als regent en op 27 oktober 1299 droeg Jan I de regering voor een periode van 5 jaar aan hem over. Twee weken later stierf Jan, 15 jaar oud, en met hem stierf ook het Hollandse Huis uit.
Omdat hij geen directe troonopvolgers had, ging het graafschap naar Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen, (als Jan II van Holland), zoon van zijn oudtante, Aleid van Holland. Dit was de grondslag voor een personele unie tussen het graafschap Holland en het graafschap Henegouwen, die tot na de Beierse tijd zou duren.
Witte van Haemstede werd ca. 1281 als bastaardzoon geboren uit een verhouding tussen Floris V en Aleid van Heusden, dochter van Jan II van Heusden. Hij overleed in 1321. Het kerkelijk recht bepaalde dat buitenechtelijke kinderen niet konden worden erkend. Witte groeide op als de Witte van Heusden. Maar toen zijn vader in 1296 werd vermoord, kreeg hij van zijn halfbroer Jan I, die Floris V als graaf van Holland was opgevolgd, de heerlijkheid Haemstede in leen. Vanaf die tijd werd hij de Witte van Haemstede genoemd. Sommige bronnen noemen hem ook wel Witte van Holland, maar die benaming was niet correct. Haamstede ligt op het eiland Schouwen-Duiveland in het vroegere graafschap Zeeland. In 1299 nam hij deel aan het beleg van Dordrecht, waarbij hij het kasteel van Putten bezette.
Tijdens een kruistocht overleden op 15-8-1375
Johan had een buitenechtelijke relatie met Bely Willem Gijsbertsdr., geboren rond 1385 (?), doch tr. rond 1422 met Cunegonda van Bronckhorst
Atze Jetzes Veldhuis (naam aaneming 1811; mogelijk generaties terug in mannelijke lijn "van Andela(huis)") boerenknecht, later botermaker geb. Uitwellingerga 16 oct 1881, overl. Wommels 06 juni 1952 zn. van Jetze Ruurds Veldhuis, boer (zijn moeder Annigje Christiaans Smidt was nageslacht van de kroniekschrijver Abel Eppens tho Equart)
Hendrik II van NASSAU, graaf van Nassau (1-2-1198); partijganger van verschillende vorsten, keizers en aartsbisschoppen ten einde het Nassaus belang te verdedigen; bouwde Sonnenberg bij Wiesbaden (1221) tegen aanvallen van de aartsbisschop van Mainz (maar moest later zijn macht erkennen) en verwierf de rijksvoogdij Wiesbaden en de Königssondergau als rijksleen; hield tussen 1212-1214 keizer Frederik en diens tegenstander aartbisschop Diether van Trier gevangen om zijn bezittingen te beschermen, later herhaaldelijk in het gevolg van keizer Frederik II en vergezelt hem op diens kruistocht (1228-1229); maarschalk en schenker van aartsbisschop Engelbert van Keulen om zich te beschermen tegen de aartsbisschoppen van Mainz en Trier, maar moet hem in 1224 de helft van het Nassause gebied Siegen in Hessen afstaan en bouwt de Dom Limburg uit; leert de Duitse Orde kennen in het heilige land en schenkt de orde het patronaatsrecht in zijn gebied te Herborn (1231), in hetzelfde jaar deelnemer aan de rijksdag van Worms en in 1232 aan die van Ravenna; bouwt vanaf ca. 1240 het kasteel Dillenburg en ondersteunt in 1247 graaf Willem II van Holland; werd hiervoor in al zijn lenen bevestigd en verwierf een muntrecht; in 1248 koos hij partij in interne Duitse adelijke familiekwesties, waardoor de Nassauers honderden jaren lang grote problemen hadden in de rest van Hessen (Nassau ligt in Hessen)., overl. vóór 25 jan. 1251, tr. vóór 1221. ///
Op 17-12-1255 (de "prima divisio") verdeelden twee van zijn zoons de vaderlijke bezittingen, waardoor de Ottoonse en Walramse linie in het huis van Nassau ontstonden; even terzijde: de bekendste zn. uit dit huwel. was Jan van Nassau, die met behulp van de graaf van Gelre, tot 40e bisschop van Utrecht werd benoemd (1267-1290), zonder bisschopswijding, daarom elect genoemd en waarsch. initiatiefnemer tot de bouw van de Dom van Utrecht; bronnen o.a. Thiele, Andreas "Erzählende genealogische Stammtafeln zur europäischen Geschichte", Band I, Teilband 2 Deutsche Kaiser-, Königs-, Herzogs- und Grafenhäuser II, R.G. Fischer Verlag 1994, Tafel 307.
Verbindt zich met hertog Jan I van Brabant (doch met voorbehoud tegenover Gelre, 31-10-1286) en strijdt als aanvoerder van een afdeling. waarin ook de bannereenheden van Arkel en Heusden waren opgenomen (conroot), in de slag bij Woeringen (5-6-1288) en waarsch. in de Guldensporenslag (Kortrijk, 1302); organisator van de de ontvoering van gaaf Floris V van Holland in opdracht Eduard I van Engeland; op het internet zijn veel lovende woorden over hem te vinden, die ik zal proberen samen te vatten: "Al snel verwierf hij grote faam vanwege zijn diplomatieke kwaliteiten; hij trad op als afgezant of als tussenpersoon van veel wereldlijke en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, zoal de hertog van Brabant, de Rooms-Koning, de aartsbisschop van Keulen en vooral de Engelse koning, bij wie hij voor een jaarsalaris als gezant in dienst was; vooral buitenlandse schrijvers zwaaien hem lof toe; een Franse schrijver noemt hem "een van de bekwaamste diplomaten van zijn tijd" en een Engelse historicus kenschetst hem als "zeer nauw betrokken bij de diplomatieke geschiedenis van de Lage Landen aan het einde van de 13e en het begin van de 14e eeuw"; na de slag van Woeringen jubelt de middeleeuwse schrijver Jan van Helu "Hier noem ic nu eenen van de besten, dat was van Kuc her Jan"; deze slag, die door Brabant werd gewonnen, wordt door een Duitse geschiedschrijver genoemd "eine historische Entscheidung im europäischen Nordwesten" en één van de mijlpalen op de weg naar een "rheinische" en een "niederländische Welt" genoemd; een belangrijke rol heeft Jan gespeeld in de gebeurtenissen die in 1296 geleid hebben tot de moord op graaf Floris V; om die reden is hij door latere Hollandse geschiedschrijvers erg verguisd; bij zijn tijdgenoten bleef hij echter in hoog aanzien staan; in 1290 sticht hij het St.-Catharinagasthuis in Grave, bestemd voor de verzorging van zieken en bejaarden; enkele jaren later schenkt hij, mede voor zijn eigen zieleheil, de opbrengst van de novale tienden voor de ene helft aan dit gasthuis en voor de andere helft aan de pastoors van Cuijk, Beugen, Boxmeer en Sambeek; rond 1300 wordt ter ere van de H. Agatha een kapel gebouwd in Kukebrakel (het latere Sint-Agatha) om bescherming af te smeken tegen natuurrampen; het is niet bekend of Jan van Kuijc hiertoe het initiatief heeft genomen, maar als heer van Cuijk moet hij in ieder geval zijn toestemming hiervoor hebben verleend; kort voor zijn dood schenkt hij de gemene gronden in het Land van Cuijk tegen een geringe vergoeding aan zijn onderdanen; zij mochten die gronden o.a. gebruiken om er hun vee te laten grazen (door deze regeling die tot omstreeks 1840 van kracht is geweest, werd voorkomen dat in deze regio grootgrondbezit ontstond); zie ook G.N. 1991, pag. 269, eindreeks 214.
n 1296 was Jan I betrokken bij het complot van edelen dat ten doel had om graaf Floris V van Holland naar Engeland te ontvoeren. Deze poging liep uit op moord.
In oude handschriften komen vaak de volgende aant. voor: "Otto van Myerop uit den huijse der baenderheeren van Cuijck was een soon van Otto van Cuijk geseijt van Myerop wiens broeder was Raso van MYerop Ridder, bijede soonen van Johan van Cuijk Ridder, heer van Myerop getrout met Maria Berlaer, de welke, na de doot van Otto, Heer van Cuyk en Grave sijnen broeder Heer van Cuyk geworden is en Overleden Anno 1354 gelijk blijkt uit de archieven en Oude Registers van Contracten der stad Brussel, leefde in het jaer 1420
bast. mr. Vincent Cornelis (van van MIEROP (Myerop)) (ook CUIJK van MYEROP), geb. 1469, ridder, bijgenaamd "den grooten Vyncent", in 1509 "een man van groot aensien" genoemd, een der rijkste ingezetenen der Nederlanden en wellicht de invloedrijkste Hollandse ambtenaar uit de eerste helft van de zestiende eeuw, vermaard rekenmeester der Nederlanden in de Habsburgse tijd, ondertekende regelmatig met XXC (vingtcent) Cornelisz. gevolgd door vele krullen (een erudiet grapje waaruit blijkt dat hij aardig opde hoogte was met het Frans), genealoog, klerk (1498-vóór 1499) van Thomas Beukelaar (Serge ter Braake, die ik hieronder uitgebreid zal citeren geeft op pag. 368-369 van zijn proefschrift als ambten van zijn leermr. aan, volgorde willekeurig,: heer van Albl.dam, Ottoland en de parochie 's-Heeraartsberg, rentmr. van de exploten, rentmr. van de beden, ontvanger van de omslagen op de schildtalen, kastelein van Geertruidenberg, baljuw, schout en dijkgraaf van Strijen, dijkgraaf van de Alblasserwaard, schepen en burgemr. van Dordr., schout van Dordr., tresorier van Dordr., tollenaar van Geervliet, rentmr.-generaal van Zuid-Holland, rekenmr. in de Rekenkamer, raadsheer); aan Vincent werd in 1504 het eerst vrijkomende ambt van rekenmr. beloofd, hij werd klerk in de Rekenkamer (1504-1505), auditeur (31-12-1505/20-1-1509), rekenmr. (20-1-1509/29-8-1541), een van de commissarissen voor de "informacie" van 1514, nam in 1516 het initiatief tot de eerste gedrukte editie van het "Tractatus de cura rei publica" van Filips van Leiden, bewaarder van de charters en registers (2-9-1518/14-6-1550), te Brussel gecommitteerde in de Raad van Financien (1531-1546), thessaurier-generaal in de Raad van Financien (1546-1550); heer van Cabau, Spierinckhoeck, Dortsmonde en Ruijven, verzamelde tussen 1514 en 1529 maar liefst dertien collatierechten binnen de stad Leiden (8 in de St.-Pancraskerk en 5 in de St.-Pieterskerk) waardoor hij veel invloed kreeg op kerkelijke benoemingen; had daarbuiten vicarieen in de kerken van Geervliet, Voorburg en Voorschoten en de curiteitsplaats te Ketel; heer van Kethel en half Spaland enz. (19-4-1526), overdracht 12-8-1526, maar ontving reeds sinds 2-5-1524 een rente van 10 gouden Philpsguldens uit dit leen van Anthonis van Zuylen van Nyevelt uit Delft (O.V. 1970,pag. 247, idem 1978, pag. 221-223). Zijn belangrijkste bezitingen hierboven; een deel van zijn beleningen in chronologische volgorde hieronder: (3-2-1514, verkoop 6-12-1519) met een huis en erf met de hele watergang en met de hele rijweg van het grote huis van Michiel Gherijtsz. te Leiden (O.V. 1978, pag. 532), (4-2-1514) met 5 m. land aan den Groenendijk in Hazerswoude, strekkend van de Rijn tot Burmade (O.V. 1987, pag. 522), (7-3-1514) met de droge dijk, die aan het land van Putten, aan de polder van Geervliet en de polder van Biervliet met Hoenderhoek binnenbedijkt is, beleent vervolgens oudste dr. Marycgen of Margriet geh. met Vincent Dammasz. alias van den Droogendijck, (zijn ambten, Ter Braake, pag. 378, volgorde willekeurig: klerk in de Rekenkamer, auditeur, rekenmr., substituut en bewaarder van de charters en registers, secr. van Karel V, klerk van Jehan Lettin, klerk van de eerste secr. en audiencier van Philips Haneton, lid van het Sacramentsglde te Den Haag) op 10-9-1518 (leeneed 21-9-1518) met hetzelfde leen (O.V. 1979, pag. 204), Vincent werd verder beleend (31-12-1515 en 2-1-1518) met 9 m. in Rijswijk (O.V. 1982, pag. 560), (8-3-1521) met 35 gem. in Stomper, een Arkels leen waarbij hij grond ruilde in Koudekerk, Zoeterwoude, Valkenburg en Katwijk (O.V. 1979, pag. 212), (29-1-1523) met de vogelarij, veren en uitgorzen van West-Barendrecht (O.V. 1985, pag. 181), (29-1-1524 en 4-6-1538) met een deel van de ambachtsheerlijkheid met gevolgen van de nieuwe aanwassen, gorzen, slijken en rietbroeken bij Strijen, strekkend van de Westmaas tot het diep van Strienemonde langs de Group westwaarts tot Kromstrijen, zuidwaarts tot Wijkeveen, oostwaarts tot het nieuwland van Essche (O.V. 1979, pag. 59), (31-12-1528 en 12-5-1531) met het huis, de hofstad van Spierincxhouck, de grachten, de singel, de boomgaard (O.V. 1978, pag. 222), (30-8-1530) met het dorp Cabau (O.V. 1985, pag. 500), (31-5-1531) met 3 m. land buiten de zeedijk tussen Schiedamme en de Polre in 18 m. (O.V. 1978, pag. 221), (17-8-1537) met Ruiven (O.V. 1983, pag. 147), (5-10-1547) met de helft van een korentiende te Wateringen, genaamd de Honaard (O.V. 1983, pag. 557), (23-8-1549) met grote delen van de visserij te Dortsmonde (O.V. 1978, pag. 9) en kort na zijn dood (7-4-1551) werd dr. Cornelia nog namens haar vader beleend met een visserij, strekkend van Dordsmonde in de Dubbel tot die Wale, naast Dubbeldam, de Mijl en Puttershoek enerzijds en Zwijndrecht anderzijds, en tot Barendrecht; hij was bezitter van vele tienden in Zeeland die hij had gekocht van de vorst (ter Braake, pag. 120) en naast zijn ambachten, gegoed te Barendrecht, Brussel, Charlois, Delft, Den, Haag, Dordrecht, grens Gelderland en Utrecht, Leiden, op de Lek, Numansdorp, Ooltgensplaat, het Oude Land van Putten, Piershil, Pijnacker, Rijswijk, Schiedam, Spijkenisse, Stad a/h/ Haringvliet, Strijen en Wateringen (zie A.J. van der Aa "Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden" en G.D.J Schotel "Nieuw Bibliographisch Woordenboek der Nederlanden"); octrooi van keizer Karel V om over zijn goederen te beschikken (1524 en 7-5-1538); was mogel. stichter van het huis "De heer van Cabauw" in een steeg aan de zuidzijde van het Voorhout in Den Haag, in 1570 aangemerkt als nr. 63 en in 1595 uit de nalatenschap van Jacob van Mierop verkocht aan Francois van Aerssen, ridder, heer van Sommelsdijk (Jacob de Riemer, "Beschrijving van 's-Gravenhage", drukkerij Reinier Boitet te Delft, 1730, pag. 744), Vincent was verder eigenaar van het huis Nieuwburch te Rijswijk, het huis Spierinckhoeck bij Schiedam (zie boven) en een huis te Brussel, tijdelijk eigenaar van het huis Leijenburg, een Arkels leen, aan hem door Joost van Swieten overgedragen op 9-5-1522, kwijtschelding van dit leen op 13-12-1528 t.b.v. Geryt van Arckel; schreef in 1539 een "Oud Register van Landen en Renten" (Nav. 3, pag. 99), een der bedijkers van Numansdorp (1548); test. met Maria te Brussel op 17-7-1549 (G.A. Amsterdam, fam. arch. Moens, inv.nr. 224) waarin hij de wens uitspreekt te worden begr. in de Kloosterkerk te Den Haag indien de grafkelder in het St.-Jeronimusconvent te Delft nog niet gereed was of anders in Brabant; mr. Vincent en zijn vrouw zijn te vinden op schilderijen in het Gem. Museum van Den Haag; hij werd geportretteerd 10 jaar na zijn overl. met het wapen Cuijk van Mierop (het enigszins houterige schilderij is waarsch. een copie); zijn zerk werd afgebeeld in "Le grand Theatre sacre du Duche de Brabant", dl. 1, tweede stuk t.o. pag. 271, daar alleen verm. als heer van Cabau , begr. Brussel (Augustijnenenkerk. met wapen) 14 jun. 1550 (81 jr.), tr. ca. 1495.
Onwettige dichter van de kapellaan van de hofkapel later werd ze de Granvelle van den Haag genoemd
(e e a volgens Bunschoter Canon)
was aartsdiaken en domproost, hoofd van het domkapittel van de Utrechtse Domkerk. Ook was hij deken van het kapittel van Oudmunster te Utrecht.
an Mierop was een zoon van de thesaurier-generaal van Holland, Vincent Cornelisz. en Maria Ruysch. Hij schreef zich in 1522 in als minderjarige bij de Universiteit Leuven, waaruit blijkt dat hij toen nog geen veertien jaar was (de leeftijd waarop een jongen zich daar mocht inschrijven als meerderjarige). In 1528 werd hij deken van de kanunniken van de Haagse Hofkapel. Hij trad daarmee in de voetsporen van zijn grootvader Jacob Ruysch. In 1533 studeerde hij rechten in Padua, waar hij promoveerde tot doctor in de rechten. Weer trad hij daarmee in de voetsporen van zijn grootvader. Van 1534 tot 1537 was hij tevens onbezoldigd raadsheer in het Hof van Holland. In 1541 schonk hij het "Maaghdeglas" aan de Grote Kerk van Den Haag. In 1545 werd van Mierop benoemd tot domproost in Utrecht. Vanaf 1 juni 1547 was hij tevens raadsheer in de Geheime Raad, een adviescollege van de landsheer, ten tijde van zijn benoeming was dat keizer Karel V. In 1556 schonk hij één van de gebrandschilderde glazen in de Grote of Sint-Janskerk in Gouda, een afbeelding van Jezus die preekt bij de Jordaan. Hij werd als schenker van dit glas door de glazenier Dirk Crabeth afgebeeld. Achter hem staat zijn patroon, de heilige Vincentius. In het Centraal Museum te Utrecht bevindt zich een penning uit 1558 waarop hij staat afgebeeld. In 1562 kocht hij de ridderhofstad Huis te Vliet te Lopik.
klerk in de Rekenkamer (1532-1541), auditeur in de Rekenkamer (13-8-1541/13-8-1544), rekenmr. (13-8-1544/27-11-1553), ontvanger van de espargne (1534-1549), ontvanger van de omslagen van de Staten van Holland (1539-1544), beleend met een korentiende in Poeldijk, (5-5-1536) (O.V. 1983, pag. 568), beleend met een hofstede te 's-Gravenhage (31-7-1537)(O.V. 1985, pag. 8 en Jacob de Riemer "Beschrijving van 's-Graven-hage", dl. 2, pag. 741, 1730), beleend met met 20 m. land in Hoencoop (12-5-1543)(O.V. 1982, pag. 596), ambachtsheer van Ketel en half Spaland zoals zijn vader (3-10-1550), ambachtsheer van de Lijnd, heer van 's-Gravenambacht, hij was geh. met Janna Jan Franckenzoondr., leenvrouwe in Strijen in de "gerechte van Swaluwe buijtendijckx" (verm. 1535-1567), dr. van Jan Francken, burgemr. van Dordrecht, Heijman had een zn. bij een onbekende vrouw, hij , overl. Den Haag 14 mrt. 1560, begr. Hofkapel (50 jr.)
ambachtsheer van 's Gravenambacht (een klein gebied nabij Charlois, Katendrecht, Pernis), ambachtsheer van de Kethel en de helft van het Spadeland (een klein gebied nabij Schiedam) etc. (15-7-1567), op dezelfde datum leenman van het leen van zijn vader te 's-Gravenhage, leenman van het leen van zijn moeder in Strijen (1567-1570), eigenaar van een "schrootambacht met de zoutmate" binnen Dordrecht
Cornelis Hanneman en Catharina Stochius echtelieden wonende Noordwijk schuldig aan de erfgenamen van Pieter Willemszn. Voorstadt 64 KG per jr. met hypotheek op een derde gedeelte van een woning genaamd "de Pot" groot in zijn geheel 24 morgen, gemeen met haar erfgenamen, belend ZO Beatrix van der Mij, ZW dezelfde en jonge Pieter Jacobszn. cs., NW de Buurweg en NO de erfgenamen van Willem Eeuwoutszn., Dammas Janszn. Verdel en Symon Janszn. Fits, afgelost 5-5-1664. (R.A. Noordwijkerhout, inv.nr. 482, 7-5-1664);
zijn optreden als schout van Oude-Tonge kan gemakkelijk verklaard worden als men de fam.geschiedenis nader bestudeert; "Philips Hanneman wonende Rijnsburg als speciale procuratie hebbende van Cornelis Hanneman schout van Oude-Tonge zijn vader verkoopt Bartholomeeus van der Can chirurgijn een huis en erf gelegen aan de Voorstraat te Noordwijk enz." (R.A. Noordwijk, inv.nr 179, 15-5-1669); bij zijn 2e huwel. te Leiden wordt hij verm. als wednr. van Cornelia van Loon, wo. Noortwijck en zij als wo. Bredestraet; getuige bruidegom Pieter Hanneman, broer (geh. Den Haag 1-10-1623 met Judick van der Bije, dr. van Willeboorts Willeboorts en Anna Osiers), te 's Gravenhage, getuige bruid Clasina Stroochius, zuster, Bredestraet; zie ook het proefschrift van Onno ter Kuile "Adriaen Hanneman 1604-1671, een Haags portretschilder", Alphen aan den Rijn
Katholiek dopen en trouwen is in de omgeving van Noordwijk nooit geschied (welwillende mededel. gem . archivaris Leiden); mogelijk heeft een rondreizende kapelaan gedoopt en getrouwd in die omgeving en zijn zijn aantekeningen verdwenen; Philip en Eva zijn niet r.k. gehuwd te Den Haag of Leiden; wel laten zij te Leiden r.k. dopen 13-2-1662 Cornelia, dg. Achien Jans i.p.v. Jacob Jans van Sonnevelt en Anna van Loo(n) i.p.v. Grietje Corssen; Philip wordt samen met zijn broer Jan en beide zusters Anna en Pieternella als meerderj. verm. na het 2e huwel. van zijn vader. (N.A. arch. Noordwijk, 28-10-1657), hij wordt wederom te Noordw. verm., wonend te Rijnsburg als hij het huis van zijn vader, schout van Oude Tonge, aan de Voorstr. verkoopt aan Bartholomeeus van der Can , chirurgijn (R.A. Noordwijk, inv.nr. 179, 15-5-1669) en nogmaals als erfgen. van Willem Philips van Loo
Van Eva Jans (van Sonnevelt?) is praktisch niets bekend; zij komt voor in het R.A. Rijnsburg, inv. nr. 21, fol. 11 en is dan 41 jaar oud; omdat de akte qua inhoud opvallend is laat ik haar hier integraal volgen: Eva probeert een ruzie te sussen tussen de de chirurgijn Philips van Loon, neef van haar echtgenoot -nogal rumoerig en opstandig, kennelijk dronken- en de herbergier van de "Vergulde Valck" te Rijnsburg, Dirck Pieters van Brouckhuisen: "Wij ondergesch(revenen) Eva Janss. ende Dirck Pietersz. van Brouckhuijsen verclaren mits desen onder onse handt en(de) signerende hoe dat op den 7 en Feb(ruari) 1673 des avonts ontrent seven ofte achte uijren ten huijse van mijn Dirck Pietersz. voorn(oemt) uijt der name van eenen Mr. Philis van Loon is gecoomen een jonge eijschende bier voorden voorn(oemde) mr. Philips van Loon, 't welck Dirck Pietersz. heeft geweijgert te geven ten waere mr. Philips gelt daer bij stierde. Ende dat daerop vervolgens van wegen den voorn(oemde) Philips van Loon een meijt sijnde de dienstmeijt van Philips Hanneman is gecomen aende huijsinge van Dirck Pietersz. voorsz(eijt) omme bier voor den voorn(oemde) Philips van Loon te haelen, 't welck Dirck Pietersz. als vooren heeft geweijgert te geven seggende hij moeste gelt hebben dat daerop den voorn(oemde) Philips van Loon met een groote moetwille is coomen in vallen inde huijsinge van Dirck Pietersz. voorsz(eijt) vloeckende ende swerende met sijn gebloote rapier inde handt tegen den voorn(oemde) Dirck Pietersz.: in specte dese woorden ghij dicken duijvel ghij sult mijn bier geven off ick sal u doorsteecken - 't welck Dirck Pietersz. dester weijgerende, soo heeft hij van Loon een ducaton uijt sijn sack gehaelt ende aen Dirck Pietersz. behandicht doch deselve datelijck wederom geeijscht vloeckende ende tierende soodanich dat sij Eva Jans de ducaton van Dirck Pietersz. weder crijgende deselve om verder moeijte ende swaricheijt voor te coomen aen Mr. Philips van Loon wederom gaff, die daerop vier stuijvers heeft gegeven om bier te hebben Vloeckende ende swerende bij lijff ende ziele hij soude Dirck Pietersz. waer hij hem vonden soodanich doorsteecken dat hem de darmen uijt den buijck soude hangen. Ende is alsoo slaende ende sweerende in het huijsraet van Dirck Pietersz. ten huijsen uijtgegaen. Alle twelck voorsz(eijt) wij ondergesch(revenen) verclaeren... enz." Op 8-3-1673 werd de verklaring herhaald voor de welgebooren mannen van Rijnsburg in opdracht van de schout.
De kinderen van Philips Hanneman betalen in 1685 geen zout-, zeep-, heere- en redemptiegeld te Noordw
Als kind praatte Jannetje Koelewijn nooit met haar vader, er was weinig echt contact, maar aan het eind van zijn leven krijgt hij de behoefte te praten over zijn leven, huwelijk en het mislukken daarvan. Hij wil met haar praten alsof zij geen vader en dochter zijn. De neerslag van deze uitvoerige gesprekken, en die met Jannetjes moeder, vormen dit boek. Ook het leven van de grootouders en het milieu waaruit zij allen kwamen (gereformeerden uit Spakenburg) komen uitgebreid ter sprake. Wim Koelewijn (1929) was de zoon van een gereformeerde politieman uit Amsterdam en kleinzoon van een Spakenburgse visser. Hij streefde altijd naar beter en hoger. Zijn kinderen gingen allemaal studeren, zelf werd hij na zijn pensionering nog meester in de rechten, maar onderweg raakt hij zijn vrouw, de liefde van zijn leven, kwijt. Ook zijn geloof is wankel. Boeiend, indringend, zeer openhartig portret van twee mensen en hun (gezins)leven, dat zowel de aangename als de onaangename kanten laat zien, intieme details niet schuwt, soms pijnlijk eerlijk en hard is, maar altijd liefdevol. Achterin een verantwoording van de auteur. Koelewijn is redacteur bij NRC Handelsblad en publiceerde onder meer de interviewbundel 'De alledaagse dood : gesprekken over het einde van het leven'
Uit FEM Business http://archief.fembusiness.nl/2000/12/16/nummer-51/Jaap-Koelewijn.htm
Is koelewijn familie van?
De oude Nederlandse rocker Peter? Dat niet. Maar hij is wel de oudere broer van de NRC Handelsblad-journaliste Jannetje Koelewijn. Zij werd bekend met haar serie gesprekken met de kopstukken van het Nederlandse bedrijfsleven. Zij omschrijft haar broer als intelligent, consciëntieus en verlegen en daardoor onhandig. “Jaap laat zich makkelijk uit de tent lokken.” Bij zijn vrouw en drie kinderen is hij de echte familieman. Jannetje: “Keurig, met het gezin aan tafel, hij snijdt het vlees.” Saai, dus? “Zeg maar keurig, in de traditionele zin van het woord. Hij voedt zijn kinderen behoorlijk streng op, met duidelijke normen en waarden.” Buiten koken en lezen heeft Koelewijn geen echte passies. “Hij wordt gedreven door zijn werk.”
Na zijn studie economie werkte Koelewijn eerst enige jaren in het onderwijs en werd later wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep financiering en belegging van de VU. In 1992 promoveerde hij daar op een dissertatie over ‘het bedrijfseconomisch toezicht op banken’. Kort daarop werd Koelewijn aandelenanalist bij Pierson, Heldring en Pierson. Van juli 1996 tot eind 1999 was hij beleggingsstrateeg bij IRIS
Haar grootvader komt uit Spakenburg en was visventer later Politieman, vader geboren in Amsterdam. Haar moeder uit Friesland.
Auteur van "De hemels bestaat niet'
Rutger, schipper op de BU34, redde op 29 dec 1900samen met zijn broer Jacob 10 personen van een zinkend schip op ze Zuiderzee en werd beloond met een medaille van Koningin Wilhelmina
Bun Historieal 2007/897/89
Rutger, schipper op de BU34, redde op 29 dec 1900samen met zijn broer Jacob 10 personen van een zinkend schip op ze Zuiderzee en werd beloond met een medaille van Koningin Wilhelmina
Bun Historieal 2007/89
uit een buitenechtel. relatie een natuurlijke zoon Jan bij een onbekende vrouw; na Heijmans's dood ontvangt Janna Jans het leen te 's-Gravenhage en de hofstede met het huis waar zij in woont (11-3-1561): Jacob de Woest Jansz. voor Johanna Jansd., die in het huis woont, bij dode van Heineman van de Ketel, haar man, LRK 129 c.Nd.Holland fol. 21, 15-7-1567); op 14-8-1545 krijgt Janna het recht van opvolging in het leen te Hoencoop omdat het leen tijdens haar huwelijk met Heyman van de Ketel is gekocht; dit wordt betwist, maar op 22-5-1560 ontvangt hun zoon Sebastiaen het leen bij dode van zijn vader behoudens de lijftocht van zijn moeder jonkvrouwe Janna Jansdochter (O.V. 1982, pag. 597); Heineman had meerdere beleningen, o.a. te 's Gravenambacht met de aanwas voor het Cortambacht met de kijfzaten enz. (O.V. 1982, pag. 53), beleend met een viertel land in Snelrewaard (25-5-1543); zie ook O.V. 1979, pag. 206 waar hij op 22-9-1552 wordt beleend met 5 lijn 15 roeden te Biervliet en o.a. O.V. 1972, pag. 113;; Nederl. Familienamen Databank: "De Ketel, naam van een polder bij Moerdijk, in 1561: Jan Vrancken landt gehieten den Ketel; na het overlijden van Jan Vrancken in 1535 kwam het leengoed in bezit van zijn dochter Janna Jansdr die gehuwd was met Heijman van de Ketel; vervolgens van hun zoon Jan Heijmansz van de Ketel (1567); de (familie)naam is ontleend aan het familiebezit De Ketel, ambachtsheerlijkheid te Schiedam; het ambachtje Spaland, gelegen tussen Kethel en Vlaardingen, bestond uit een reeks stukken land, die niet alle aaneengelegen waren; ertussen liggen percelen die tot het ambacht Vlaardingen behoorden, sommige van deze behoren zelfs deels tot het ene ambacht, deels tot het andere; reeds in de veertiende eeuw heeft het niet een, maar twee ambachtsheren, welke toestand ook in 1562 nog zo is; daardoor pachtte de schout zijn ambt van beide ambachtsheren voor de helft; zie verder N.L. 1959, kol. 206 waar Meijman wordt verm. als voogd van het weeskind van Sebastiaen van der Nath (Hof van Holl., Sent. nr. 9, inv.nr. 511, 21-4-1539)
Raas streed mee bij de slag te Bäsweiler in 1371.
Vermeld te Brussel in 1391
Vermeld te Brussel in 1390
Engelbrecht I van Nassau (Dillenburg, tussen 1370-1380 - Breda, 3 mei 1442) was de zoon van graaf Johan I van Nassau-Dillenburg en Margaretha, gravin van der Marck, dochter van graaf Adolf II van der Mark.
Hij was student in Keulen in 1389 en domproost te Münster tot 1399. Hij werd raadsheer van de hertog van Brabant, eerst voor Anton van Bourgondië en later ook voor zijn zoon Jan IV van Brabant. Engelbrecht speelde tevens een belangrijke rol bij het tot stand komen van het huwelijk tussen hertog Jan IV van Brabant en Jacoba van Beieren, dat uiteindelijk zou leiden tot wederopleving van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Na het overlijden van Jan IV trad hij rond 1430 in dienst van Filips de Goede.
Engelbrecht I van Nassau deed omdat zijn beide broers kinderloos waren afstand van de proosdij en trouwde op 1 augustus 1403 met Johanna van Polanen (1392 - 1445), vrouwe van Breda en de Lek, in Breda. Tot haar erfenis behoorden vele heerlijkheden en ridderhofsteden in Holland en Brabant, Henegouwen, Utrecht en Zeeland. Door dit huwelijk begon de opkomst van het Huis Nassau in de Nederlanden
Jan V was in 1504 en 1505 stadhouder van Gelre en Zutphen. In 1504 erfde hij Breda en Vianden van zijn broer Engelbrecht II van Nassau. Na zijn overlijden erfde zijn zoon Hendrik III van Nassau zijn Nederlandse bezittingen. De Duitse bezittingen gingen naar zijn zoon Willem de Rijke, de vader van Willem van Oranje.
harlotte ging in 1559 onder druk van haar ouders in het klooster Abbaye Notre-Dame-de-Jouarre, onder de hoede van haar tante Louise, die daar abdis was. Volgens haar vader had dat het voordeel dat Charlotte dan niet kon delen in de erfenis, die hij bij zijn enige zoon François in betere handen vond. Haar tante stierf echter al spoedig na Charlottes intrede. Zij liet merken dat zij geen non wilde worden, en dus ook geen abdis, en ook dat zij niet van haar erfenis wilde afzien. Niettemin werd zij in 1565 geïnstalleerd als abdis. In tegenstelling tot haar vader, die tijdens de godsdienstoorlogen vanaf 1561 aan de zijde van de katholieken vocht, vatte Charlotte sympathie op voor de hugenoten.
In 1572 vluchtte Charlotte uit het klooster en zocht op advies van Johanna van Albret, koningin van Navarra, bescherming in Heidelberg bij de calvinistische Frederik III van de Palts (Louise Juliana, de oudste dochter van Charlotte, zou later trouwen met diens kleinzoon) en ging over tot het calvinisme. Daar ontmoette zij enkele weken later Willem van Oranje. Twee jaar later vroeg die haar via zijn vertrouweling Marnix van Sint-Aldegonde ten huwelijk.
Het huwelijk van Willem van Oranje met Charlotte de Bourbon op 12 juni 1575 stuitte bij velen om een aantal redenen op onbegrip. Niet alleen zat Willem diep in de schulden, maar ook was Charlotte als afvallige non onterfd door haar vader en kreeg zij natuurlijk geen bruidsschat mee. De familie van Anna van Saksen wees erop, dat er in 1571 weliswaar een scheiding van tafel en bed tot stand was gekomen, maar dat er van formele echtscheiding geen sprake was. Dit derde huwelijk van Willem was dan ook geen huwelijk uit berekening, zoals gewoonlijk in die dagen, maar uit wederzijdse liefde en genegenheid. Hun briefwisseling laat dit zien. Charlotte steunde Willem krachtig in zijn Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd. Zij liet zich, als Willem op pad was, door brieven op de hoogte houden en fungeerde als verbindingspersoon tussen Willem en het leger. In de zeven jaren van hun huwelijk baarde zij hem niet minder dan zes kinderen, die allen volwassen geworden zijn.
Na de eerste mislukte aanslag op Willems leven op 18 maart 1582 verzorgde Charlotte haar man intensief, waardoor zij erg verzwakt raakte. Ze overleed op 5 mei van datzelfde jaar aan een longontsteking. Charlotte de Bourbon is begraven in de Grote of Onze-Lieve-Vrouwe Kathedraal in Antwerpen, in een graf dat tegenwoordig niet terug te vinden is.
Zij werd geboren als dochter van de vooraanstaande protestant Gaspard de Coligny en Charlotte de Laval. Zij overleed op 13 november 1620 en werd op 24 mei 1621 bijgezet in de grafkelder van Oranje-Nassau in de Nieuwe Kerk te Delft.
Op 26 mei 1572 was zij op 17-jarige leeftijd getrouwd met Charles de Téligny, een protestantse diplomaat. Nadat zowel Charles als haar vader tijdens de Bartholomeusnacht (24 augustus 1572) voor haar ogen was vermoord, vluchtte zij naar Zwitserland.
Op 12 april 1583 trouwde zij met prins Willem I in Antwerpen. Dit was het enige jaar sinds 1572 dat zij niet in rouwkleding was gekleed. Het huwelijk van Willem en Louise was politiek beladen, haar Franse afkomst maakte Louise niet erg populair in de Nederlanden. Hun zoon Frederik Hendrik werd geboren op 29 januari 1584. Op 10 juli van datzelfde jaar overleed Willem van Oranje als gevolg van de aanslag van Balthasar Gerards en was Louise voor de tweede maal weduwe geworden. Zij speelde als weduwe van Willem de Zwijger nog een zekere publieke rol; bij het beleg van Geertruidenberg (1593) ging zij, net als andere elegante dames, een kijkje nemen.
Nadat ze in 1619 tevergeefs bij haar stiefzoon prins Maurits had getracht de executie van Johan van Oldenbarnevelt te voorkomen, vertrok ze echter naar Frankrijk, waar ze tot haar dood in 1620 verbleef bij de Franse koningin-moeder Maria de' Medici.
Frederik Hendrik (Delft, 29 januari 1584 – Den Haag, 14 maart 1647), Prins van Oranje en graaf van Nassau, was stadhouder, kapitein-generaal en admiraal-generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Vanwege zijn succesvolle belegeringen kreeg hij de bijnaam 'stedendwinger'.
In 1625 volgde hij zijn overleden halfbroer Maurits van Oranje op als stadhouder van de soevereine provincies Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel en als opperbevelhebber van het Staatse leger. Het stadhouderschap over Landschap Drenthe en Stad en Lande verwierf hij in 1640. De Republiek was tijdens zijn gehele leven verwikkeld in de Tachtigjarige Oorlog met Spanje.
Als legeraanvoerder gaf hij, evenals Maurits, de voorkeur aan het belegeren van steden en het mijden van veldslagen. De geduchte veldheer veroverde op die manier onder andere Groenlo, Maastricht, Schenkenschans, Breda en Hulst. Zijn grootste overwinning was die van 's-Hertogenbosch in 1629.
Als staatsman had hij te maken met het in de tijd van Maurits ontstane binnenlands conflict tussen de remonstranten en de contraremonstranten, dat protestanten in het hele land verdeelde. Behendig bleef hij een positie in het midden innemen om beide partijen afhankelijk van hem te houden en verschilde hierin met zijn voorganger. Na het beleg van Breda in 1637 kregen de remonstranten de overhand in Holland en door de op handen zijnde vrede werd het voor de stadhouder moeilijker de oorlog gefinancierd te krijgen. Een jaar na zijn dood kwam met de Vrede van Münster een eind aan de oorlog met Spanje.
Op persoonlijk vlak vond hij het belangrijk zijn prestige en vorstelijke allure in Europa te verhogen. Hij liet grootse paleizen bouwen, had een uitgebreide kunstverzameling en hield uitbundige feesten.
Amalia van Solms is gravin van Braunfels en de kleindochter van de zus van Willem van Oranje. Als vrouw van stadhouder Frederik Hendrik heeft zij veel macht op het beleid in de Republiek. Deze macht gebruikt ze om de positie van de Oranjes te versterken. Amalia van Solms werd geboren op 31 augustus 1602 te Braunfels.
Amalia van Solms is de dochter van Johan Albrecht I van Solms-Braunfels en Agnes van Sayn-Wittgenstein. Haar jeugd bracht ze door op het Slot van Braunfels aan de rivier de Lahn. Toen ze achttien jaar oud was kwam ze als hofdame van Elizabeth Stuart en Frederik V van de Palts (kleinzoon van Willem van Oranje) naar Den Haag. Daar leerde zij Frederik Hendrik, haar achterneef, kennen.
Onder druk van de stervende broer van Frederik, stadhouder Maurits, trouwde Amalia met Frederik. Ondanks de dwang pasten zij goed bij elkaar. Samen kregen ze negen kinderen, zeven dochters en twee zonen, waarvan er vier op zeer jonge leeftijd overleden. Na de dood van Maurits werd Frederik stadhouder. Hij wist zijn invloed op het beleid in de Republiek sterk te vergroten, waarmee ook de invloed van Amalia groeide.
Amalia zorgde er voor dat het ceremonieel in het Haagse hofleven tot bloei kwam. Ze wilde het aanzien van de Oranjes binnen Europa vergroten en ze deed dit ook door huwelijken van haar kinderen te arrangeren. Ze was betrokken bij het huwelijk van haar oudste zoon Willem II met Maria I Stuart van Engeland en bij het huwelijk van haar dochter Albertine Agnes met de Friese stadhouder Willem Frederik. Hierdoor werden de Duits-Friese en de Nederlandse Nassaus verbonden.
Amalia bemoeide zich ook met de buitenlandse politiek. Tijdens onderhandelingen met Spanje wist ze vroegere bezittingen van Willem van Oranje, zoals Turnhout, in handen te krijgen. Na het overlijden van Frederik in 1647 en Willem II in 1650 nam de invloed van Amalia sterk af. Tot haar dood op 8 september 1675 stortte ze zich vooral op het bouwen en verbouwen van paleizen, zoals Huis ten Bosch.
Hij is de oudste zoon van Frederik-Hendrik ‘de stedendwinger’ en wil net als zijn vader uitgroeien tot een groot generaal. Maar nog voordat zijn militaire loopbaan echt van de grond kan komen sluit de Republiek in 1648 een vredesverdrag met Spanje. Uit onvrede over de gevolgen hiervan pleegt hij in 1650 een staatsgreep. Stadhouder Willem II van Oranje werd geboren op 27 mei 1626.
Willem II van Oranje werd geboren op 27 mei 1626 te Den Haag. Hij was de oudste zoon van stadhouder Frederik-Hendrik, die vanwege zijn vele geslaagde belegeringen tijdens de Tachtigjarige Oorlog de bijnaam ‘de stedendwinger’ kreeg. In 1641 trad de 14-jarige Willem in het huwelijk met Maria Henriëtte Stuart, de oudste dochter van de Engelse koning Karel I.
Evenals zijn succesvolle vader koesterde Willem ook militaire ambities. Zo voerde hij op 17-jarige leeftijd zijn eerste leger aan tijdens de Hinderlaag bij Bergen op Zoom in 1643. De jonge prins slaagde erin de Spanjaarden in de val te lokken en de slag te winnen, een daad die hem uiterst populair maakte onder het volk. In de periode hierna verzette Willem zich dan ook fel tegen een mogelijke vrede met Spanje, aangezien dit het einde van zijn militaire successen zou kunnen betekenen. Zijn protesten bleken echter tevergeefs, en in 1648 sloot de Republiek de Vrede van Na de beëindiging van de Tachtigjarige Oorlog pleitte onder andere het gewest Holland voor het terugbrengen van het aantal soldaten in het leger van de Republiek. Willem weigerde dit echter te accepteren, omdat hij dit zag als een inbreuk op zijn machtsbasis. In juli 1650 pleegde de stadhouder daarom een staatsgreep en liet hij zijn politieke tegenstanders, ‘de Loevensteinse factie’, gevangen zetten.
Lang kon hij echter niet genieten van zijn nieuwe macht, want in oktober van datzelfde jaar raakte hij geїnfecteerd met de pokken. Willem II overleed een maand later, 6 november 1650, op 24-jarige leeftijd. Zijn enige zoon, de latere stadhouder Willem III, werd een week na zijn dood geboren.
Ze was de Princess Royal van Engeland en werd prinses van Oranje-Nassau door haar huwelijk met Willem II van Oranje. Na de dood van haar man in 1650 verbleef ze samen met haar gevluchte broers Karel en Jacobus II van Engeland in Nederland ten tijde van de Engelse burgeroorlog. Maria Henriëtte Stuart werd geboren op 4 november 1631.
Maria werd geboren als oudste dochter van koning Karel I van Engeland en zijn vrouw Henriëtta Maria in Londen. In navolging van de Franse etiquette in die tijd gaf de koning haar de titel Princess Royal, die vanaf toen aan de oudste dochter van de Britse vorst werd toegekend. Ondanks pogingen van haar moeder om haar Rooms-Katholiek op te voeden, werd ze naar de wens van haar vader protestants opgevoed.
Koning Karel I probeerde zonder succes Maria uit te huwelijken aan een zoon van Filips IV van Spanje. Toen deze poging evenals een huwelijk met haar neef Karel Lodewijk van de Palts mislukte, verloofde ze zich met Willem, zoon van Frederik Hendrik, Prins van Oranje-Nassau en stadhouder van de Verenigde Provincies. Op 2 mei 1641 trouwde zij in Londen. Door haar jonge leeftijd voegde ze zich echter pas in 1642 bij haar man in Holland.
In maart 1647 volgde haar man Willem II zijn vader op als stadhouder. Drie jaar later stierf Willem aan de pokken, slechts enkele dagen voordat zijn zoon geboren werd. Samen met de grootmoeder van haar overleden man, Amalia van Solms, deelde ze de voogdijschap over haar zoon. Tegen het eind van de Engelse Burgeroorlog (1642-1651) werd haar vader Karel I in 1649 onthoofd, en kwam Engeland onder het bestuur van Oliver Cromwell.
Omdat Maria weigerde om Nederlands te leren en omdat ze nauwe banden met de verbannen Engelse edelen aanhield, was ze weinig populair onder het Nederlandse volk. Nadat haar broer Karel II in 1658 de troon besteeg in Engeland werd haar positie en die van haar zoon in Holland versterkt. In september 1660 begaf Maria zich naar Engeland om twee maanden later op 29-jarige leeftijd te overlijden aan de pokken. Haar zoon Willem III van Oranje zou in de Glorious Revolution (1688) zijn oom koning Jacobus II van de troon stoten ten gunste van zichzelf.
William and his wife Mary were crowned joint monarchs of England, Scotland and Ireland in 1689. Their accession, known as the ‘Glorious Revolution’, marked an important transition towards parliamentary rule as we know it today. William’s ousting of his predecessor, the Catholic James II, ensured the primacy of the Protestant faith in Britain. His decisive victory over James at the Battle of the Boyne is celebrated annually in Northern Ireland on 12 July. In Europe, William was successful in his lifelong struggle to contain the military ambitions of Louis XIV, the Catholic king of France. In part to help finance his wars with Louis, William founded the Bank of England.
Na de dood van haar man Willem Frederik in 1664 werd ze in Friesland regentes voor haar zoon Hendrik Casimir II. Tijdens het regentschap moest Albertine Agnes in 1672 het hoofd bieden aan de aanvallen van Bernhard von Galen, de bisschop van Münster.
In 1676 kocht Albertine Agnes een bestaand landgoed in het huidige Oranjewoud genaamd Oranjewoud. Ze liet hier lange lanen, singels en tuinen in barokstijl aanleggen. Dit ontwikkelde zich tot Paleis Oranjewoud. Op dit buiten stierf Albertine Agnes. Haar stoffelijk overschot werd bijgezet in de Grafkelder van de Friesche Nassau's in Leeuwarden.
Willem Frederik studeerde in Leiden en Groningen en nam daarna dienst in het leger van Frederik Hendrik van Oranje. In 1640 nam hij deel aan de strijd om Hulst, waarbij zijn oudere broer Hendrik Casimir sneuvelde. Vervolgens ontstond een conflict met Frederik Hendrik van Oranje wie Hendrik Casimir zou opvolgen als stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Als opperbevelhebber van het leger weigert Frederik Hendrik dan ook om Willem Frederik tot veldmaarschalk te benoemen. Willem Frederik doet er alles aan om Frederik Hendriks vertrouwen te winnen. Uiteindelijk werd Willem Frederik stadhouder van Friesland en Frederik Hendrik van Groningen en Drenthe. Tegen die tijd was de Tachtigjarige Oorlog bijna ten einde. In 1650, na het overlijden van Frederik Hendrik en van zijn zoon en opvolger Willem II, werd hij alsnog stadhouder van Groningen en Drenthe. Zijn benoeming tot veldmaarschalk van de Republiek wordt enkele malen door de republikanse regentenpartij onder Johan de Witt en Cornelis de Graeff tegengehouden. In 1662 werd hij door de Staten van Friesland aan het hoofd van een klein expeditieleger gesteld dat de orde in de stad Groningen, waar problemen waren ontstaan rond Johan Schulenborgh, herstellen.
Tijdens een jachtpartij wilde Willem Frederik een schot lossen met zijn zadelpistool, dat weigerde af te gaan. Bij het schoonmaken van het pistool kreeg hij een schot door zijn kin en kaak (24 oktober). Al zijn tanden zaten los en hij kon niet meer slikken. Een week later stierf hij.[1] Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de Grafkelder van de Friesche Nassau's in Leeuwarden.
Hij werd na zijn dood in 1664 opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir II; de weduwe Albertine Agnes werd "regentes" voor haar zoon.
Hendrik Casimir volgde, aanvankelijk onder voogdijschap van zijn moeder, zijn vader na diens overlijden in 1664 op als stadhouder van Friesland en Groningen. In 1675 verklaarden de Staten van Friesland het stadhouderschap erfelijk voor het huis Nassau-Dietz. Hendrik Casimir II werd daardoor de eerste Friese erfstadhouder. Zoals zijn voorgangers werd hij officier in het leger van de Republiek, maar met zijn neef en opperbevelhebber Willem III van Oranje kon hij slecht overweg. In 1674 liep hij zelfs over naar de Fransen. Hij keerde terug in 1688 tijdens de Negenjarige Oorlog, en in 1689 werd hij tot derde veldmaarschalk in het Staatse leger benoemd. Toen hij na de dood van Waldeck, de eerste veldmaarschalk, in 1692 niet diens positie kreeg toebedeeld, voelde hij zich gepasseerd en nam in 1693 opnieuw ontslag.
Hij werd als stadhouder opgevolgd door zijn zoon Johan Willem Friso.
Bij het overlijden van zijn vader in 1696 werd hij vorst van Nassau-Dietz en tot stadhouder benoemd van de gewesten Friesland en Groningen. Zijn moeder trad op als regentes tot 1707. Toen nam Johan Willem Friso de functie van stadhouder van Friesland daadwerkelijk op zich, en in 1708, toen hij meerderjarig werd tevens het stadhouderschap van Groningen.
Als enige erfgenaam van zijn achterneef stadhouder Willem III, die in 1702 overleed, erfde hij de titel Prins van Oranje. Echter, direct na het openvallen van het testament, maakten ook de Fransman Frans Lodewijk van Conti en Willems neef Frederik I van Pruisen aanspraak op de titel Prins van Oranje. In 1711 werd besloten de erfeniskwestie in Den Haag te bespreken.
Johan Willem Friso nam als generaal deel aan de Spaanse Successieoorlog. Bij de slag bij Malplaquet op 11 september 1709, ontstond een misverstand tussen hem en de Britse commandant, Marlborough. Hierdoor verloren vele duizenden Nederlanders het leven in deze bloedige veldslag. De slag werd toch beslist in het voordeel van de geallieerden. Op weg naar Den Haag i.v.m. een bespreking met zijn rivaal voor de titel, Frederik van Pruisen, over de erfenis verdronk de 23-jarige Johan Willem Friso op 14 juli 1711 bij de oversteek van Moerdijk naar Strijensas over het Hollandsch Diep. Kort daarna, op 1 september 1711, werd zijn zoon Willem IV van Oranje-Nassau geboren. Op 25 februari 1712, ruim 7 maanden na zijn dood, werd Johan Willem Friso begraven in de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden.
Omdat zij in Friesland heel populair was, werd zij muoi (het friese woord voor tante) genoemd.
Na het vroegtijdig overlijden van haar echtgenoot Johan Willem Friso, in 1711, nam zij tijdens de minderjarigheid van zijn postuum geboren zoon, Willem IV, het stadhouderschap van Friesland, Groningen en Drenthe waar (tot 1731). In 1730 liet zij voor zich zelf het buitenverblijf Marienburg bouwen. Zij bewoonde het Princessehof, een stadspaleis in 1731 aangekocht. Maria Louise had een belangrijke porseleincollectie. Tegenwoordig is in het Princessehof het nationaal keramiekmuseum gevestigd.
In 1734 trouwde haar zoon met Anna van Hannover, met wie zij niet goed overweg kon. In 1747 werd Willem IV van Oranje-Nassau ook stadhouder van de andere gewesten van de Republiek. Toen hij in 1751 overleed, was zijn zoon Willem V nog maar drie jaar oud. Marijke Meu nam het regentschap over van haar schoondochter, Anna van Hannover, die in 1759 overleed.
Willem Karel Hendrik Friso werd geboren in Leeuwarden als zoon van Johan Willem Friso van Nassau-Dietz en Maria Louise van Hessen-Kassel. De val van een paard, in 1717 in de tuin van Paleis Soestdijk, de zomerresidentie, deed even voor zijn leven vrezen. Willem IV kreeg meer dan de gebruikelijke opvoeding van adellijke kinderen. De prins studeerde aan de Universiteit van Franeker en aan de Universiteit Utrecht. Willem IV sprak diverse talen (waaronder Fries) en was geïnteresseerd in geschiedenis; ook in de fouten van zijn voorgeslacht, zoals hij zijn hoogleraar meldde.
Zijn benoeming had veel voeten in de aarde: er waren kapers op de kust, en daarbij zijn de bronnen niet eensluidend; iedere auteur beweert wat anders.[2][3][4] Aangenomen kan worden dat hij in november 1722 in Gelderland werd benoemd, maar voorlopig had hij daar alleen de titel en de toelage.[5] In 1726 werd hem een plaats in de Raad van State geweigerd door de niet-stadhouderlijke provincies. De ontvangst van de prins drie jaar later in Den Haag was uitgesproken koel. Drenthe en Groningen zouden hem daarentegen in 1729 en Friesland in 1731 tot stadhouder benoemd hebben.[6] Vanaf die tijd was hij in feite de hoogste ambtenaar van deze gewesten.
Van Willem V wordt gezegd dat hij een goed geheugen had, filosofisch en goed van aard was, echter ook besluiteloos, legalistisch en detaillistisch. Hij was een stevige drinker, liep mank en miste waarschijnlijk twee voortanden, nadat hij in zijn jeugd van zijn paard was gevallen. Hij raakte diep in de problemen door zijn halsstarrigheid tijdens de patriottentijd. In februari 1793 verklaarde de revolutionaire regering in Parijs hem de oorlog. In januari 1795 ging hij in ballingschap. Hij beval de koloniale bestuurders zich over te geven aan de Britten, waarna militaire bezetting volgde. In 1801 deed hij afstand van al zijn rechten als erfstadhouder.
Willem I Frederik, geboren als Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau (Den Haag, 24 augustus 1772 – Berlijn, 12 december 1843) was de eerste koning van Nederland uit het huis Oranje-Nassau.
Op 30 november 1813 zette Willem na achttien jaar weer voet op Nederlandse bodem. In Londen was hij per brief uitgenodigd als "soeverein vorst" de regering op zich te nemen. De brief was afkomstig van het Driemanschap van 1813, de Haagse notabelen Gijsbert Karel van Hogendorp, Frans Adam van der Duyn van Maasdam en Leopold van Limburg Stirum. Willem aanvaardde hun uitnodiging en het Engelse fregat The Warrior bracht hem naar de kust van Scheveningen. Met een boerenwagen werd hij vervolgens naar het strand gereden. Een van de eerste dingen die hij in Nederland deed, was een proclamatie uitvaardigen, waarin hij aankondigde: "Ons gemeene Vaderland is gered: De oude tyden zullen weldra herleeven." Van Hogendorp werd eerst samen met Van der Duyn tot graaf verheven, maar overigens na verloop van tijd door de koning ontslagen wegens zijn voortdurende kritiek op de gang van zaken. Op 1 december werd Willem tot soeverein vorst uitgeroepen, wat op 2 december door hem werd aanvaard
Na de nederlaag van Napoleon in de Slag bij Leipzig in 1813 werd hij ingehuldigd als 'Soeverein Vorst' der Verenigde Nederlanden. Op 16 maart 1815 riep hij zichzelf uit tot koning der Verenigde Nederlanden en Hertog van Luxemburg. In hetzelfde jaar werd op het Congres van Wenen door de Europese mogenheden besloten om het hertogdom Luxemburg te promoveren tot groothertogdom, Willem I te erkennen als eerste Groothertog en werd de koningstitel en de titel van Hertog van Limburg bevestigd. Hiermee was de kersverse Nederlandse monarchie binnen Europa formeel erkend en fungeerde als buffer voor zowel Frankrijk als Engeland. Na de troonsafstand in 1840 noemde Willem I zichzelf koning Willem Frederik, graaf van Nassau.
In Duitsland was Willem I van 1803 tot 1806 "Fürst" (vorst) van het Vorstendom Nassau-Oranje-Fulda. In 1806 en in de periode 1813-1815 was hij tevens vorst van het Vorstendom Nassau-Oranje.
Willem (roepnaam "Guillot") werd geboren in Den Haag als zoon van de latere koning Willem I en van Wilhelmina van Pruisen. Hij kreeg een jongere broer: Frederik (1797-1881), en twee jongere zusjes: Paulina (1800-1806) en Marianne (1810-1883). Na de vlucht in 1795 van zijn grootvader stadhouder Willem V en de uitroeping van de Bataafse Republiek trokken zijn ouders met hun driejarige zoon eerst naar Engeland en daarna naar Duitsland.
Zijn jeugd bracht Willem door aan het hof van de koning van Pruisen waar hij een militaire opleiding kreeg en diende in het Pruisische leger. In Spanje diende hij onder Wellington in het Engelse leger. In 1813 keerde hij met zijn vader terug naar Nederland. In 1815 werd hij troonopvolger. Hij nam als Engels generaal deel aan de Slag bij Waterloo, waaruit hij gewond aan zijn schouder, en in de ogen van sommigen zelfs als de "held van Quatre-Bras en Waterloo", terugkwam.
Koning Willem III is overleden op 23 november 1890. Hij had een bewogen leven achter de rug en dat begon al met de verhouding ten opzichte van zijn vader, die hem zo veel mogelijk buiten staatszaken hield als gevolg waarvan zij dus op voet van oorlog leefden. Toen de grondwetswijziging van Thorbecke in 1848 werd doorgevoerd, weigerde hij nog langer koning te worden. Maar dat gebeurde in 1849 toch, nadat zijn vader op mysterieuze wijze in het Loo te Apeldoorn of Tilburg was overleden. Zijn politieke duurde voort en zijn hogere roeping bestond er in het kabinet zoveel mogelijk te dwarsbomen, zo sterk, dat geruchten over een ophanden zijnde staatsgreep niet van de lucht waren. Maar spoedig keerde het tij vanwege zijn buitensporige levensstijl, met zeker 30 bastaardkinderen en syfilis als gevolg.
Vrij zeker is, dat vermeende erfgenamen des konings, de Pruisische familie Wied aspiraties op de Nederlandse troon hadden en hem via een prostituee aan zijn geslachtsziekte hebben geholpen. In adellijk Nederland was dat verhaal breed bekend geworden en was bovendien een vrij gebruikelijke methode om op slinkse manier tegenstanders uit de weg te ruimen, omdat er nog geen geneesmiddel tegen deze ziekte voorhanden was. Het huis Wied was nauw verwant aan het Nederlandse koningshuis. Na de dood van de zoons van koning Willem III maakten hun zoons (een kleine) kans op de Nederlandse troon, al stonden zij verder van de troon dan de nakomelingen van Willems zuster Sophie, die was gehuwd met groothertog Karel Alexander van Saksen-Weimar-Eisenach. Met de grondwetswijziging van 1922, die het recht op troonopvolging beperkte tot de nakomelingen van Wilhelmina, vervloog deze kans. Deze grondwetswijziging houdt alleen stand als onweerlegbaar bewezen kan worden dat Wilhelmina rechtmatig de troon heeft kunnen bestijgen, dus in rechte lijn dient af te stammen van koning Willem I.
In 1879 trouwde Willem III met de latere Koningin-Regentes Emma van Waldeck-Pyrmont. Op 31 augustus 1880 werd Wilhelmina geboren. Kroonprins Alexander was toen nog rechtmatig troonpretendent, maar heeft vast laten leggen dat Wilhelmina in geen geval een dochter van zijn vader kon zijn. Hij heeft haar nooit bezocht en zal haar derhalve nimmer in zijn testament hebben opgenomen. We zullen hier later op terug komen. In 1884 werd dus Wilhelmina vermoedelijke troonopvolger van koning Willem III.
Prins Willem en zijn vader koning Willem III waren ernstig gebrouilleerd, hetgeen uiteindelijk eindigde in een zelfgekozen ballingschap nadat de koning en de koningin de huwelijksplannen van prins Willem met gravin Mathilde van Limburg Stirum hadden afgekeurd. De 33-jarige Willem wilde toch trouwen, desnoods zonder toestemming van zijn ouders. Mathilda, die nog geen twintig was, kreeg ook geen toestemming van haar ouders. Deze geschiedenis staat niet op zichzelf.
In een eerdere periode had hij een verhouding met Helena Francisca Jacoba Johanna Rietbergen, geb. Leiden 3-1-1841, die dienstbode was. Uit die verhouding is op 20 oktober 1864 Johannes Fransiscus Jansen geboren, Helena trouwde later met een mijnheer Jansen, met wie ze een dochter kreeg.
In 1870 is Willem in het geheim in Parijs getrouwd met Agatha Barones van Lynden, telg van een oud adellijk geslacht, waar we veel namen van terug vinden in bestuur en politiek. Omdat Willem ook voor dit huwelijk geen toestemming had gekregen, had hij een verzoek tot troonsafstand gedaan en te kennen gegeven met een jaargeld van 30.000,- gulden terug te trekken uit Nederland. Zijn vader en moeder wezen dit verzoek echter hoogst ontstemd af. Uit dit huwelijk is een kind geboren, welke na de gedwongen scheiding bij pleegouders in Amsterdam is onder gebracht. Hierop komen we later terug.
Gedurende de periode van de Pruisisch-Franse oorlog (1870-1871) was hij opperbevelhebber van het Nederlandse leger. Nederland was niet direct bij de oorlog betrokken maar mobiliseerde wel het leger, net als België, en zette de Nieuwe Hollandse Waterlinie gedeeltelijk onder water. Dat ging zo moeizaam en verliep zo chaotisch dat de Minister van Oorlog, Generaal van Mulken, moest aftreden.
Nadat zijn vrouw en dochter bij hem weg waren gehaald, raakt Wiwill volledig van het pad en heeft zijn frustraties weggefeest en – gedronken. Le Prince de Citron zou regelmatig de boulevardpers halen.
Op 11 juni 1879 stierf prins Willem, 38 jaar oud, naar verluid aan een combinatie van tyfus, een leveraandoening en uitputting, hetgeen verdacht veel leek op de aandoeningen waaraan vele Oranjes en vermeende Oranjes zijn bezweken: syfilis.
Zijn jongere broer Alexander volgde hem op als Prins van Oranje.
In de lente van 1850 kreeg Willem Frederik Maurits Alexander Hendrik Karel een hersenvliesontsteking. De hofarts Everhard verloor het vertrouwen van Koningin Sophia (1818-1877) na enkele diagnoses die volgens haar onjuist waren. Op 4 juni stierf de jonge Prins op paleis Noordeinde. De jonge Prins werd op 10 juni bijgezet in het familiegraf in de Nieuwe Kerk te Delft. De dood van de prins leidt tot een geweldige huwelijks crisis. Sophia vlucht naar Wurtemberg en eist een scheiding, dit wordt door vader niet geaccepteerd, volgens de overleveringen zou ze nog een zoon krijgen die de dynastie voort zou zetten. Haar oudste zoon Willem (Wiwill) wordt door zijn vader opgevoed = verpest. Om dit kind te kunnen krijgen keert ze terug naar Nederland. Prins Alexander wordt na een allerlaatste gemeenschap geboren in 1851. Sophia en Willem III scheidden van tafel en bed, waarbij zij de zorg krijgt over Alexander.
Alexander was de derde zoon uit het huwelijk van koning Willem III en Sophie van Württemberg. Vanaf het overlijden van zijn broer Willem op 11 juni 1879 tot aan zijn dood was Alexander de kroonprins.
Prins Alexander was van jongs af aan nerveus en ziekelijk. Alexander was gedisciplineerd, intellectueel en las veel. In de periode 1871-1874 studeerde hij aan de Rijksuniversiteit Leiden, zonder ergens in af te studeren. In 1876 installeerde zijn oudoom prins Frederik hem als lid van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Hij volgde prins Frederik na diens dood op als Grootmeester.
Alexander bezocht zijn broer in Parijs wanneer hij op doorreis was naar Algiers. Hij deed van zich spreken door twee opmerkelijke brochures: “Nadere toelichting van mijnen brief van den 17en September 1879″ en “Een vermoedelijk slotwoord door Alexander, Prins der Nederlanden”.
Prins Alexander stierf ongehuwd en kinderloos op 32-jarige leeftijd op 21 juni 1884 aan tyfus. Hij werd een maand later, op 17 juli 1884 begraven, omdat de koning op vakantie was die hij niet van plan was voor zoiets onbenulligs als een begrafenis van zijn laatste zoon te onderbreken. De koning was vooral populair bij het “oranje grauw”, zoals dat toen heette.
Prinses Wilhelmina, die in 1880 was geboren, was nu “wettig” troonopvolgster geworden.
Nadat haar vader Henk tijdens het schaatsen in de Loosdrechtse plassen verdronk huwde haar moeder opnieuw met Peter Wisse Smit. Mable was toen 10 jaar. Mable Los heeft later haar achternaam laten veranderen in Wisse Smit wat in 1984 bij Koninklijk Besluit werd goedgekeurd.
Bun Historieal 2004/79
In verband met plotseling overlijden van de vader Carlos wer het huwelijk pas kerkelijk ingezegend op 20 november 2010 in de Abdij Ter Karmeren
an (of Johan) VI de Oude (Dillenburg, 22 november 1536 - Slot Dillenburg, 8 oktober 1606) was de tweede zoon van Willem de Rijke en Juliana van Stolberg. Hij was een jongere broer van Willem van Oranje. In de geschiedschrijving wordt hij vaak kortweg Jan van Nassau genoemd.
Jan van Nassau erfde in 1559 als oudste broer na Willem van Oranje de Nassause goederen van het geslacht Nassau in Duitsland, omdat zijn broer Willem (van Oranje) de nalatenschap van zijn neef René van Chalon geërfd had, namelijk het prinsdom Orange in Frankrijk en de bezittingen in de Nederlanden. Jan was evenals zijn andere broers Luthers opgevoed, maar ging in 1572 uit overtuiging over tot het calvinisme. In 1577 was hij in de Nederlanden, en fungeerde hij korte tijd als stadhouder van Gelre. In 1579 vervulde hij een belangrijke rol bij de totstandkoming van de Unie van Utrecht. Een jaar later echter verliet hij de Nederlanden omdat hij zich niet kon vinden in de Fransgezinde politiek van zijn broer Willem. Hij keerde terug naar Slot Dillenburg.
Jan van Nassau kan worden gezien als de stamvader van het thans in Nederland regerende vorstenhuis. De afstamming verloopt via zijn zoon Ernst Casimir. Van de vijf zonen van Juliana van Stolberg en Willem de Rijke is hij de enige zoon die een natuurlijke dood is gestorven.
Jan was graaf van Nassau-Dillenburg en verkreeg in 1569 de titel van graaf van Siegen, Hadamar en Diez. In 1561 volgde de titel graaf van Beilstein. Hij heeft verschillende belangrijke functies vervuld. Hij miste echter wel de takt en de diplomatieke gaven van zijn broers Willem en Lodewijk.
Na zijn overlijden werd, krachtens zijn testament, Nassau verdeeld over zijn vijf dan nog levende zonen. Nassau viel uiteen in de graafschappen Nassau-Dillenburg (Willem Lodewijk), Nassau-Siegen (Jan), Nassau-Beilstein (George), Nassau-Dietz (Ernst-Casimir) en Nassau-Hadamar (Johan Lodewijk).
Hij was graaf van Nassau in Siegen en Freudenburg. Hij diende in het leger van de keurvorst van de Palts en ook in het Staatse leger waar hij aanwezig was bij de belegeringen van Steenwijk, Coevorden en Groenlo. In het Zweedse leger had Jan de rang van veldmaarschalk in de oorlog tegen Polen
Johan Maurits (Dillenburg, in maart of op 17 juni 1604 – Berg und Tal[1] (bij Kleef), 20 december 1679) was een Duitse graaf (1606-1652) en vervolgens vorst van Nassau-Siegen. Hij was veldmaarschalk aan het eind van de Nederlandse Opstand, maar de Braziliaan zoals hij genoemd werd, is vooral bekend als gouverneur-generaal van Nederlands-Brazilië (1636-1644). Na zijn terugkeer betrok hij het Mauritshuis in Den Haag. Voor de bouw had hij al in 1633 opdracht gegeven. Zijn uitgebreide natuurlijk-historische en etnografische collectie, in Brazilië verzameld, trok de aandacht van meerdere Europese hoven.
In 1644 trad Johan Maurits in dienst van de Staten-Generaal en is dat de rest van zijn leven gebleven.[bron?] Hij werd gouverneur van Wesel en was tevens in dienst van de Grote Keurvorst in Brandenburg, een groot bewonderaar van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Johan Maurits werd verder gouverneur van het hertogdom Kleef, en de graafschappen Mark en Ravensberg. In 1664, tijdens de Eerste Münsterse Oorlog kwam hij terug naar de Republiek en bestreed de bisschop van Münster, beter bekend als Bernard van Galen, die ook zijn tegenstander was tijdens de Tweede Münsterse Oorlog. In 1675 trok hij zich terug uit actieve dienst en vestigde zich in Kleef.
Stadhouder Maurits was zijn peetoom en Willem van Oranje was zijn oudoom. Toen hij drie was, erfde zijn vader het graafschap Siegen. Johan Maurits studeerde in Bazel, Genève en aan de Ritterschule in Kassel. Hij trad als zestienjarige in dienst van het Staatse leger. Als adelborst was hij betrokken bij het Beleg van Groenlo (1627), Beleg van 's-Hertogenbosch (1629) en het Beleg van Maastricht (1632). In de functie van kapitein leidde hij de herovering in 1636 van de Schenkenschans, een onneembaar geachte vesting in de Rijn bij Millingen. Johan Maurits wist de vesting op de Spanjaarden te heroveren. Het jaar daarop vertrok hij in dienst van de West-Indische Compagnie.
In 1637 veroverde hij het fort São Jorge te Elmina aan de Goudkust van Afrika. Johan Maurits ging met zijn manschappen aan land en belegerde daar de onderbezette Portugese versterking. Al na enkele dagen gaven de Portugezen zich over. Hij was verbaasd over de snelheid van zijn succes, bovendien waren er nauwelijks slachtoffers gevallen. Ter versterking van de vestiging werd na de verovering begonnen met de bouw van een tweede fort. Dit kreeg de naam Coenraadsburg. Johan Maurits vervolgde zijn tocht en voer naar Brazilië.
Hij was 33 toen hij in Pernambuco aan land ging. De Portugese machthebbers werden verjaagd en Johan Maurits installeerde zich als gouverneur in wat nu Nederlands-Brazilië werd genoemd. Hij beveiligde het land tegen Portugese en Spaanse aanvallen, zoals in 1640 bij Itamaracá. In 1641 sloot hij een verdrag met de Portugezen, maar dat zou niet stand houden. Eind juni stuurde hij admiraal Cornelis Jol, alias Houtebeen, met een vloot van 21 schepen en meer dan 2000 soldaten naar Luanda in Angola, waar een slavendepot werd veroverd, evenals het eiland Sao Tomé dat van belang was vanwege de suikerriet.
De West-Indische Compagnie was vooral van plan in de nieuwe bezitting de aanplant van het winstgevende suikerriet uit te breiden, maar de gouverneur wilde er meer van maken. In het midden van de zeventiende eeuw gold de Republiek als de modernste staat ter wereld en de vooruitstrevende gouverneur nam de republiek in verschillende opzichten als voorbeeld voor modern bestuur. Johan-Maurits stichtte Mauritsstad, bouwde er een paleis, genaamd Vrijburg, en voerde een soort parlement in. Uit zijn bestuur bleek zijn liefde voor Brazilië en aandacht voor de flora, fauna en cultuur. Hij organiseerde expedities naar het binnenland. Willem Piso en zijn assistent Georg Markgraf trokken de bossen in om kennis op te doen over geneeskrachtige kruiden en exotische planten. De 17e-eeuwse medici waren zeer geïnteresseerd in remedies tegen allerlei onbekende tropische ziekten, maar uiteraard ook in middelen ter bestrijding van geslachtsziekten en de pest die het leven van menig zeeman en soldaat verkortten. Schilders als Frans Post, Zacharias Wagener en Albert Eckhout schilderden het exotische landschap en assisteerden de botanici bij het produceren van afbeeldingen voor hun plantkundige beschrijvingen in de Historia naturalis Brasiliae.
De Europese heersers maakten onderscheid tussen christelijke en heidense volken. Heidenen werden tot slaaf gemaakt, maar waren ook voorwerp van bekering. Een deel van de indianenbevolking van Brazilië werd gereformeerd. Johan Maurits erkende deze mensen als de ware Brazilianen en zij eerden hem om zijn humane bestuur.
Na de begrafenis van Willem Frederik van Nassau-Dietz in december 1664 zakte hij samen met enkele andere ruiters door een brug in Franeker. Hij bracht het er levend af. Meteen werd er een dankstond gehouden in de gereformeerde kerk in Franeker. Het duurde maanden eer Johan Maurits er helemaal bovenop kwam. Hij had de dood in de ogen gezien. In 1665 leidde hij in Friesland de staatse troepen tegen Bernhard von Galen, de bisschop van Münster, die de Eerste Münsterse Oorlog was begonnen.
Ernst Casimir (Dillenburg, 22 december 1573 – Roermond, 2 juni 1632), graaf van Nassau-Dietz (1606 - 1632), stadhouder van Friesland (1620 - 1632), stadhouder van Groningen en Drenthe (1625 - 1632), was een zoon van Jan VI van Nassau-Dillenburg en Elisabeth van Leuchtenberg. Toen na het overlijden van zijn vader diens graafschap Nassau werd verdeeld onder zijn vijf in leven zijnde zoons, volgde Ernst Casimir hem op als graaf van Nassau-Dietz.
Ernst Casimir was vooral bekend als een uitstekend militair leider tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Zo diende hij onder Maurits bij het beleg van onder andere de steden Lochem, Steenwijk en Oldenzaal, en onder Frederik Hendrik tijdens het Beleg van Grol en het Beleg van 's-Hertogenbosch. Als stadhouder in Groningen stichtte hij in 1628 de vesting Nieuweschans. Door de bevolking van Friesland werd hij hoog gewaardeerd, hoewel hij weinig in Friesland aanwezig was. Als dank voor zijn militaire successen kreeg hij van de bevolking van Friesland de toezegging dat zijn zoon hem bij zijn dood kon opvolgen.
Ernst Casimir overleed in juni 1632, 58 jaar oud, toen hij bij de inspectie van de loopgraven bij het Beleg van Roermond door een kogel werd getroffen. Hij werd als graaf van Nassau-Dietz opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir I, die door de Staten van Friesland, Groningen en Drenthe ook tot stadhouder werd benoemd.
Tijdens het bewind van Hendrik Casimir ging het Friesland economisch gezien voor de wind. Op politiek gebied had Hendrik Casimir echter weinig in te brengen: hij kreeg een beperkt aantal instructies en was meer een bestuurlijk ambtenaar. Het wantrouwen tegen de stadhouder en de lokale machthebbers groeide naar aanleiding van de verdeling van de oorlogslasten.
In 1635 hadden negen Friese steden de door de stadhouder benoemde vroedschapsleden naar huis gestuurd. Zij wensten, evenals Franeker en Leeuwarden, een vrije raadsbestelling. De broer van de 17e-eeuwse historicus Lieuwe van Aitzema speelde een belangrijke rol als burgemeester van Dokkum. Op 5 november 1637 werden de zaken teruggedraaid, nadat de stadhouder had gedreigd Harlingen te bezetten. Enkel door militair ingrijpen en een interventie van de Raad van State in 1637 lukte het om in Friesland de gemoederen te bedaren. Vervolgens zijn voor iedere stad regeringsreglementen opgesteld, die in werking bleven tot 1748.
Hendrik Casimir was een kundig militair, maar trad nooit op de voorgrond. De stadhouder mocht van de Friese Staten niet op eigen gezag troepen verplaatsen. Hendrik Casimir was betrokken bij het Beleg van Breda, samen met stadhouder Frederik Hendrik. Op 4 juli 1640[1] raakte hij gewond in Sint Jansteen bij de Slag bij Hulst, een verwonding waaraan hij enkele dagen later overleed. Hendrik Casimir ligt begraven in Leeuwarden in de Grafkelder van de Friesche Nassau's.
Hendrik Casimir was ongehuwd en had geen kinderen. Hij werd in Friesland opgevolgd door zijn broer Willem Frederik.
Willem Frederik studeerde in Leiden en Groningen en nam daarna dienst in het leger van Frederik Hendrik van Oranje. In 1640 nam hij deel aan de strijd om Hulst, waarbij zijn oudere broer Hendrik Casimir sneuvelde. Vervolgens ontstond een conflict met Frederik Hendrik van Oranje wie Hendrik Casimir zou opvolgen als stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Als opperbevelhebber van het leger weigert Frederik Hendrik dan ook om Willem Frederik tot veldmaarschalk te benoemen. Willem Frederik doet er alles aan om Frederik Hendriks vertrouwen te winnen. Uiteindelijk werd Willem Frederik stadhouder van Friesland en Frederik Hendrik van Groningen en Drenthe. Tegen die tijd was de Tachtigjarige Oorlog bijna ten einde. In 1650, na het overlijden van Frederik Hendrik en van zijn zoon en opvolger Willem II, werd hij alsnog stadhouder van Groningen en Drenthe. Zijn benoeming tot veldmaarschalk van de Republiek wordt enkele malen door de republikanse regentenpartij onder Johan de Witt en Cornelis de Graeff tegengehouden. In 1662 werd hij door de Staten van Friesland aan het hoofd van een klein expeditieleger gesteld dat de orde in de stad Groningen, waar problemen waren ontstaan rond Johan Schulenborgh, herstellen.
Tijdens een jachtpartij wilde Willem Frederik een schot lossen met zijn zadelpistool, dat weigerde af te gaan. Bij het schoonmaken van het pistool kreeg hij een schot door zijn kin en kaak (24 oktober). Al zijn tanden zaten los en hij kon niet meer slikken. Een week later stierf hij.[1] Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de Grafkelder van de Friesche Nassau's in Leeuwarden.
Hij werd na zijn dood in 1664 opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir II; de weduwe Albertine Agnes werd "regentes" voor haar zoon.
Na de dood van haar man Willem Frederik in 1664 werd ze in Friesland regentes voor haar zoon Hendrik Casimir II. Tijdens het regentschap moest Albertine Agnes in 1672 het hoofd bieden aan de aanvallen van Bernhard von Galen, de bisschop van Münster.
In 1676 kocht Albertine Agnes een bestaand landgoed in het huidige Oranjewoud genaamd Oranjewoud. Ze liet hier lange lanen, singels en tuinen in barokstijl aanleggen. Dit ontwikkelde zich tot Paleis Oranjewoud. Op dit buiten stierf Albertine Agnes. Haar stoffelijk overschot werd bijgezet in de Grafkelder van de Friesche Nassau's in Leeuwarden.
Hendrik Casimir volgde, aanvankelijk onder voogdijschap van zijn moeder, zijn vader na diens overlijden in 1664 op als stadhouder van Friesland en Groningen. In 1675 verklaarden de Staten van Friesland het stadhouderschap erfelijk voor het huis Nassau-Dietz. Hendrik Casimir II werd daardoor de eerste Friese erfstadhouder. Zoals zijn voorgangers werd hij officier in het leger van de Republiek, maar met zijn neef en opperbevelhebber Willem III van Oranje kon hij slecht overweg. In 1674 liep hij zelfs over naar de Fransen. Hij keerde terug in 1688 tijdens de Negenjarige Oorlog, en in 1689 werd hij tot derde veldmaarschalk in het Staatse leger benoemd. Toen hij na de dood van Waldeck, de eerste veldmaarschalk, in 1692 niet diens positie kreeg toebedeeld, voelde hij zich gepasseerd en nam in 1693 opnieuw ontslag.
Hij werd als stadhouder opgevolgd door zijn zoon Johan Willem Friso.
Bij het overlijden van zijn vader in 1696 werd hij vorst van Nassau-Dietz en tot stadhouder benoemd van de gewesten Friesland en Groningen. Zijn moeder trad op als regentes tot 1707. Toen nam Johan Willem Friso de functie van stadhouder van Friesland daadwerkelijk op zich, en in 1708, toen hij meerderjarig werd tevens het stadhouderschap van Groningen.
Als enige erfgenaam van zijn achterneef stadhouder Willem III, die in 1702 overleed, erfde hij de titel Prins van Oranje. Echter, direct na het openvallen van het testament, maakten ook de Fransman Frans Lodewijk van Conti en Willems neef Frederik I van Pruisen aanspraak op de titel Prins van Oranje. In 1711 werd besloten de erfeniskwestie in Den Haag te bespreken.
Johan Willem Friso nam als generaal deel aan de Spaanse Successieoorlog. Bij de slag bij Malplaquet op 11 september 1709, ontstond een misverstand tussen hem en de Britse commandant, Marlborough. Hierdoor verloren vele duizenden Nederlanders het leven in deze bloedige veldslag. De slag werd toch beslist in het voordeel van de geallieerden. Op weg naar Den Haag i.v.m. een bespreking met zijn rivaal voor de titel, Frederik van Pruisen, over de erfenis verdronk de 23-jarige Johan Willem Friso op 14 juli 1711 bij de oversteek van Moerdijk naar Strijensas over het Hollandsch Diep. Kort daarna, op 1 september 1711, werd zijn zoon Willem IV van Oranje-Nassau geboren. Op 25 februari 1712, ruim 7 maanden na zijn dood, werd Johan Willem Friso begraven in de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden.
Omdat zij in Friesland heel populair was, werd zij muoi (het friese woord voor tante) genoemd.
Na het vroegtijdig overlijden van haar echtgenoot Johan Willem Friso, in 1711, nam zij tijdens de minderjarigheid van zijn postuum geboren zoon, Willem IV, het stadhouderschap van Friesland, Groningen en Drenthe waar (tot 1731). In 1730 liet zij voor zich zelf het buitenverblijf Marienburg bouwen. Zij bewoonde het Princessehof, een stadspaleis in 1731 aangekocht. Maria Louise had een belangrijke porseleincollectie. Tegenwoordig is in het Princessehof het nationaal keramiekmuseum gevestigd.
In 1734 trouwde haar zoon met Anna van Hannover, met wie zij niet goed overweg kon. In 1747 werd Willem IV van Oranje-Nassau ook stadhouder van de andere gewesten van de Republiek. Toen hij in 1751 overleed, was zijn zoon Willem V nog maar drie jaar oud. Marijke Meu nam het regentschap over van haar schoondochter, Anna van Hannover, die in 1759 overleed.
Willem Karel Hendrik Friso werd geboren in Leeuwarden als zoon van Johan Willem Friso van Nassau-Dietz en Maria Louise van Hessen-Kassel. De val van een paard, in 1717 in de tuin van Paleis Soestdijk, de zomerresidentie, deed even voor zijn leven vrezen. Willem IV kreeg meer dan de gebruikelijke opvoeding van adellijke kinderen. De prins studeerde aan de Universiteit van Franeker en aan de Universiteit Utrecht. Willem IV sprak diverse talen (waaronder Fries) en was geïnteresseerd in geschiedenis; ook in de fouten van zijn voorgeslacht, zoals hij zijn hoogleraar meldde.
Zijn benoeming had veel voeten in de aarde: er waren kapers op de kust, en daarbij zijn de bronnen niet eensluidend; iedere auteur beweert wat anders.[2][3][4] Aangenomen kan worden dat hij in november 1722 in Gelderland werd benoemd, maar voorlopig had hij daar alleen de titel en de toelage.[5] In 1726 werd hem een plaats in de Raad van State geweigerd door de niet-stadhouderlijke provincies. De ontvangst van de prins drie jaar later in Den Haag was uitgesproken koel. Drenthe en Groningen zouden hem daarentegen in 1729 en Friesland in 1731 tot stadhouder benoemd hebben.[6] Vanaf die tijd was hij in feite de hoogste ambtenaar van deze gewesten.
Van Willem V wordt gezegd dat hij een goed geheugen had, filosofisch en goed van aard was, echter ook besluiteloos, legalistisch en detaillistisch. Hij was een stevige drinker, liep mank en miste waarschijnlijk twee voortanden, nadat hij in zijn jeugd van zijn paard was gevallen. Hij raakte diep in de problemen door zijn halsstarrigheid tijdens de patriottentijd. In februari 1793 verklaarde de revolutionaire regering in Parijs hem de oorlog. In januari 1795 ging hij in ballingschap. Hij beval de koloniale bestuurders zich over te geven aan de Britten, waarna militaire bezetting volgde. In 1801 deed hij afstand van al zijn rechten als erfstadhouder.
Willem I Frederik, geboren als Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau (Den Haag, 24 augustus 1772 – Berlijn, 12 december 1843) was de eerste koning van Nederland uit het huis Oranje-Nassau.
Op 30 november 1813 zette Willem na achttien jaar weer voet op Nederlandse bodem. In Londen was hij per brief uitgenodigd als "soeverein vorst" de regering op zich te nemen. De brief was afkomstig van het Driemanschap van 1813, de Haagse notabelen Gijsbert Karel van Hogendorp, Frans Adam van der Duyn van Maasdam en Leopold van Limburg Stirum. Willem aanvaardde hun uitnodiging en het Engelse fregat The Warrior bracht hem naar de kust van Scheveningen. Met een boerenwagen werd hij vervolgens naar het strand gereden. Een van de eerste dingen die hij in Nederland deed, was een proclamatie uitvaardigen, waarin hij aankondigde: "Ons gemeene Vaderland is gered: De oude tyden zullen weldra herleeven." Van Hogendorp werd eerst samen met Van der Duyn tot graaf verheven, maar overigens na verloop van tijd door de koning ontslagen wegens zijn voortdurende kritiek op de gang van zaken. Op 1 december werd Willem tot soeverein vorst uitgeroepen, wat op 2 december door hem werd aanvaard
Na de nederlaag van Napoleon in de Slag bij Leipzig in 1813 werd hij ingehuldigd als 'Soeverein Vorst' der Verenigde Nederlanden. Op 16 maart 1815 riep hij zichzelf uit tot koning der Verenigde Nederlanden en Hertog van Luxemburg. In hetzelfde jaar werd op het Congres van Wenen door de Europese mogenheden besloten om het hertogdom Luxemburg te promoveren tot groothertogdom, Willem I te erkennen als eerste Groothertog en werd de koningstitel en de titel van Hertog van Limburg bevestigd. Hiermee was de kersverse Nederlandse monarchie binnen Europa formeel erkend en fungeerde als buffer voor zowel Frankrijk als Engeland. Na de troonsafstand in 1840 noemde Willem I zichzelf koning Willem Frederik, graaf van Nassau.
In Duitsland was Willem I van 1803 tot 1806 "Fürst" (vorst) van het Vorstendom Nassau-Oranje-Fulda. In 1806 en in de periode 1813-1815 was hij tevens vorst van het Vorstendom Nassau-Oranje.
Willem (roepnaam "Guillot") werd geboren in Den Haag als zoon van de latere koning Willem I en van Wilhelmina van Pruisen. Hij kreeg een jongere broer: Frederik (1797-1881), en twee jongere zusjes: Paulina (1800-1806) en Marianne (1810-1883). Na de vlucht in 1795 van zijn grootvader stadhouder Willem V en de uitroeping van de Bataafse Republiek trokken zijn ouders met hun driejarige zoon eerst naar Engeland en daarna naar Duitsland.
Zijn jeugd bracht Willem door aan het hof van de koning van Pruisen waar hij een militaire opleiding kreeg en diende in het Pruisische leger. In Spanje diende hij onder Wellington in het Engelse leger. In 1813 keerde hij met zijn vader terug naar Nederland. In 1815 werd hij troonopvolger. Hij nam als Engels generaal deel aan de Slag bij Waterloo, waaruit hij gewond aan zijn schouder, en in de ogen van sommigen zelfs als de "held van Quatre-Bras en Waterloo", terugkwam.
Koning Willem III is overleden op 23 november 1890. Hij had een bewogen leven achter de rug en dat begon al met de verhouding ten opzichte van zijn vader, die hem zo veel mogelijk buiten staatszaken hield als gevolg waarvan zij dus op voet van oorlog leefden. Toen de grondwetswijziging van Thorbecke in 1848 werd doorgevoerd, weigerde hij nog langer koning te worden. Maar dat gebeurde in 1849 toch, nadat zijn vader op mysterieuze wijze in het Loo te Apeldoorn of Tilburg was overleden. Zijn politieke duurde voort en zijn hogere roeping bestond er in het kabinet zoveel mogelijk te dwarsbomen, zo sterk, dat geruchten over een ophanden zijnde staatsgreep niet van de lucht waren. Maar spoedig keerde het tij vanwege zijn buitensporige levensstijl, met zeker 30 bastaardkinderen en syfilis als gevolg.
Vrij zeker is, dat vermeende erfgenamen des konings, de Pruisische familie Wied aspiraties op de Nederlandse troon hadden en hem via een prostituee aan zijn geslachtsziekte hebben geholpen. In adellijk Nederland was dat verhaal breed bekend geworden en was bovendien een vrij gebruikelijke methode om op slinkse manier tegenstanders uit de weg te ruimen, omdat er nog geen geneesmiddel tegen deze ziekte voorhanden was. Het huis Wied was nauw verwant aan het Nederlandse koningshuis. Na de dood van de zoons van koning Willem III maakten hun zoons (een kleine) kans op de Nederlandse troon, al stonden zij verder van de troon dan de nakomelingen van Willems zuster Sophie, die was gehuwd met groothertog Karel Alexander van Saksen-Weimar-Eisenach. Met de grondwetswijziging van 1922, die het recht op troonopvolging beperkte tot de nakomelingen van Wilhelmina, vervloog deze kans. Deze grondwetswijziging houdt alleen stand als onweerlegbaar bewezen kan worden dat Wilhelmina rechtmatig de troon heeft kunnen bestijgen, dus in rechte lijn dient af te stammen van koning Willem I.
In 1879 trouwde Willem III met de latere Koningin-Regentes Emma van Waldeck-Pyrmont. Op 31 augustus 1880 werd Wilhelmina geboren. Kroonprins Alexander was toen nog rechtmatig troonpretendent, maar heeft vast laten leggen dat Wilhelmina in geen geval een dochter van zijn vader kon zijn. Hij heeft haar nooit bezocht en zal haar derhalve nimmer in zijn testament hebben opgenomen. We zullen hier later op terug komen. In 1884 werd dus Wilhelmina vermoedelijke troonopvolger van koning Willem III.
Prins Willem en zijn vader koning Willem III waren ernstig gebrouilleerd, hetgeen uiteindelijk eindigde in een zelfgekozen ballingschap nadat de koning en de koningin de huwelijksplannen van prins Willem met gravin Mathilde van Limburg Stirum hadden afgekeurd. De 33-jarige Willem wilde toch trouwen, desnoods zonder toestemming van zijn ouders. Mathilda, die nog geen twintig was, kreeg ook geen toestemming van haar ouders. Deze geschiedenis staat niet op zichzelf.
In een eerdere periode had hij een verhouding met Helena Francisca Jacoba Johanna Rietbergen, geb. Leiden 3-1-1841, die dienstbode was. Uit die verhouding is op 20 oktober 1864 Johannes Fransiscus Jansen geboren, Helena trouwde later met een mijnheer Jansen, met wie ze een dochter kreeg.
In 1870 is Willem in het geheim in Parijs getrouwd met Agatha Barones van Lynden, telg van een oud adellijk geslacht, waar we veel namen van terug vinden in bestuur en politiek. Omdat Willem ook voor dit huwelijk geen toestemming had gekregen, had hij een verzoek tot troonsafstand gedaan en te kennen gegeven met een jaargeld van 30.000,- gulden terug te trekken uit Nederland. Zijn vader en moeder wezen dit verzoek echter hoogst ontstemd af. Uit dit huwelijk is een kind geboren, welke na de gedwongen scheiding bij pleegouders in Amsterdam is onder gebracht. Hierop komen we later terug.
Gedurende de periode van de Pruisisch-Franse oorlog (1870-1871) was hij opperbevelhebber van het Nederlandse leger. Nederland was niet direct bij de oorlog betrokken maar mobiliseerde wel het leger, net als België, en zette de Nieuwe Hollandse Waterlinie gedeeltelijk onder water. Dat ging zo moeizaam en verliep zo chaotisch dat de Minister van Oorlog, Generaal van Mulken, moest aftreden.
Nadat zijn vrouw en dochter bij hem weg waren gehaald, raakt Wiwill volledig van het pad en heeft zijn frustraties weggefeest en – gedronken. Le Prince de Citron zou regelmatig de boulevardpers halen.
Op 11 juni 1879 stierf prins Willem, 38 jaar oud, naar verluid aan een combinatie van tyfus, een leveraandoening en uitputting, hetgeen verdacht veel leek op de aandoeningen waaraan vele Oranjes en vermeende Oranjes zijn bezweken: syfilis.
Zijn jongere broer Alexander volgde hem op als Prins van Oranje.
In de lente van 1850 kreeg Willem Frederik Maurits Alexander Hendrik Karel een hersenvliesontsteking. De hofarts Everhard verloor het vertrouwen van Koningin Sophia (1818-1877) na enkele diagnoses die volgens haar onjuist waren. Op 4 juni stierf de jonge Prins op paleis Noordeinde. De jonge Prins werd op 10 juni bijgezet in het familiegraf in de Nieuwe Kerk te Delft. De dood van de prins leidt tot een geweldige huwelijks crisis. Sophia vlucht naar Wurtemberg en eist een scheiding, dit wordt door vader niet geaccepteerd, volgens de overleveringen zou ze nog een zoon krijgen die de dynastie voort zou zetten. Haar oudste zoon Willem (Wiwill) wordt door zijn vader opgevoed = verpest. Om dit kind te kunnen krijgen keert ze terug naar Nederland. Prins Alexander wordt na een allerlaatste gemeenschap geboren in 1851. Sophia en Willem III scheidden van tafel en bed, waarbij zij de zorg krijgt over Alexander.
Alexander was de derde zoon uit het huwelijk van koning Willem III en Sophie van Württemberg. Vanaf het overlijden van zijn broer Willem op 11 juni 1879 tot aan zijn dood was Alexander de kroonprins.
Prins Alexander was van jongs af aan nerveus en ziekelijk. Alexander was gedisciplineerd, intellectueel en las veel. In de periode 1871-1874 studeerde hij aan de Rijksuniversiteit Leiden, zonder ergens in af te studeren. In 1876 installeerde zijn oudoom prins Frederik hem als lid van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Hij volgde prins Frederik na diens dood op als Grootmeester.
Alexander bezocht zijn broer in Parijs wanneer hij op doorreis was naar Algiers. Hij deed van zich spreken door twee opmerkelijke brochures: “Nadere toelichting van mijnen brief van den 17en September 1879″ en “Een vermoedelijk slotwoord door Alexander, Prins der Nederlanden”.
Prins Alexander stierf ongehuwd en kinderloos op 32-jarige leeftijd op 21 juni 1884 aan tyfus. Hij werd een maand later, op 17 juli 1884 begraven, omdat de koning op vakantie was die hij niet van plan was voor zoiets onbenulligs als een begrafenis van zijn laatste zoon te onderbreken. De koning was vooral populair bij het “oranje grauw”, zoals dat toen heette.
Prinses Wilhelmina, die in 1880 was geboren, was nu “wettig” troonopvolgster geworden.
Nadat haar vader Henk tijdens het schaatsen in de Loosdrechtse plassen verdronk huwde haar moeder opnieuw met Peter Wisse Smit. Mable was toen 10 jaar. Mable Los heeft later haar achternaam laten veranderen in Wisse Smit wat in 1984 bij Koninklijk Besluit werd goedgekeurd.
Bun Historieal 2004/79
In verband met plotseling overlijden van de vader Carlos wer het huwelijk pas kerkelijk ingezegend op 20 november 2010 in de Abdij Ter Karmeren
http://nl.wikipedia.org/wiki/Lodewijk_van_Nassau Lodewijk van Nassau was het zesde kind van Willem de Rijke en het vierde kind van zijn tweede vrouw, gravin Juliana van Stolberg. Lodewijk groeide op in Dillenburg en verbleef daarna veel in de aanwezigheid van zijn broer Willem, voor wie hij dienst deed als secretaris. Ook voerde hij de onderhandelingen in Dresden met keurvorst Maurits van Saksen over het huwelijk van Willem met diens dochter Anna van Saksen.
Aan de vooravond van de Tachtigjarige Oorlog was hij een van de leiders van het Eedverbond der Edelen en mede-opsteller van het Smeekschrift der Edelen dat het verbond aanbood aan landvoogdes Margaretha van Parma. Het smeekschrift om een minder streng regime in de Nederlanden te voeren vond geen gehoor, de Spaanse koning Filips II stuurde in reactie op de onlusten die tot de Beeldenstorm leidden troepen onder leiding van de hertog van Alva.
Lodewijk voerde de troepen van Willem van Oranje aan bij de Slag bij Heiligerlee, waarbij zijn broer Adolf sneuvelde. Hierna werd hij bij de Slag bij Jemmingen verslagen door de troepen van de hertog van Alva. Door naakt over de Eems te zwemmen wist hij ternauwernood het vege lijf te redden.
Vervolgens ging hij naar Frankrijk waar hij diplomatieke diensten verrichtte voor zijn broer Willem. In Frankrijk onderhield hij ook contacten met de hugenoten, met name met hun leider, Gaspard de Coligny. In 1569 leidde hij een contingent hugenootse troepen bij Montcontour. Maar de hugenoten werden verslagen en Lodewijk moest Frankrijk ontvluchten, waarna hij in de Nederlanden weer dienst nam als legeraanvoerder.
Toen de Watergeuzen op 1 april 1572 Den Briel hadden ingenomen, zag hij kans om op 23 en 24 mei bij verrassing de steden Valencijn en Bergen in het graafschap Henegouwen in te nemen (zie Bezetting van Bergen). Alva belegerde hierop Bergen en bij het uitblijven van versterkingen (zijn bondgenoot Gaspard de Coligny, die met een protestants leger vanuit Frankrijk de Spanjaarden zou aanvallen, werd in de Bartholomeusnacht vermoord) moest Lodewijk de stad opgeven. Samen met zijn broer Hendrik voerde hij vervolgens de legers aan bij de Slag op de Mookerheide, waar hij sneuvelde. Zijn stoffelijk overschot werd nooit teruggevonden.
Maria trouwde te Meurs op 11 november 1556 met graaf Willem IV van den Bergh (1537-1586). Nadat in 1574 het Kasteel van Leerdam compleet verwoest werd door de Spanjaarden bestuurde zij voor haar broer het graafschap Leerdam.
Graaf Willem pleegde verraad aan zijn zwager Willem van Oranje door over te lopen naar de Spanjaarden. Het verraad kwam aan het licht en Maria en haar echtgenoot werden op last van de Gelderse Staten op 5 november 1583[1] gevangenzet, maar door toedoen van Oranje kwamen ze weer snel vrij, wegens gebrek aan bewijs.
Na het overlijden van Willem IV werd Maria van Nassau gravin van den Bergh en de nieuwe vrouwe van Boxmeer.
Maria is begraven in de grafkelder van de kerk te 's-Heerenberg.
Hij studeerde te Wittenberg. Adolf streed in 1566 tegen de Turken die steeds verder opdrongen in Europa. In 1568, toen zijn broer Willem de Zwijger de wapens opnam tegen Filips II, streed hij aan zijn zijde in Brabant. Adolf trok vervolgens in de troepenmacht van zijn andere broer Lodewijk mee naar het noorden, waar hij sneuvelde bij Heiligerlee. De Spaanse troepen werden bij Heiligerlee aangevoerd door Arenberg. De Slag bij Heiligerlee werd weliswaar door de troepen van Willem van Oranje gewonnen, maar het effect van deze overwinning wist Alva teniet te doen door de onthoofding van Egmont en Horne in Brussel op 5 juni 1568.
Adolf stierf in de slag bij Heiligerlee, die door zijn broer Lodewijk werd gewonnen. Nadat de staatse troepen de Spanjaarden hadden ingesloten sloeg het paard van Adolf op hol. Hij kwam midden tussen de Spaanse troepen terecht en de graaf van Aremberg stortte zich persoonlijk op Adolf en doodde hem en twee ruiters die hem te hulp schoten. Kort daarna wordt de graaf van Aremberg zelf neergeschoten en sterft ook. Het is niet bekend of graaf Adolf teruggevonden is
Amalia van Solms is gravin van Braunfels en de kleindochter van de zus van Willem van Oranje. Als vrouw van stadhouder Frederik Hendrik heeft zij veel macht op het beleid in de Republiek. Deze macht gebruikt ze om de positie van de Oranjes te versterken. Amalia van Solms werd geboren op 31 augustus 1602 te Braunfels.
Amalia van Solms is de dochter van Johan Albrecht I van Solms-Braunfels en Agnes van Sayn-Wittgenstein. Haar jeugd bracht ze door op het Slot van Braunfels aan de rivier de Lahn. Toen ze achttien jaar oud was kwam ze als hofdame van Elizabeth Stuart en Frederik V van de Palts (kleinzoon van Willem van Oranje) naar Den Haag. Daar leerde zij Frederik Hendrik, haar achterneef, kennen.
Onder druk van de stervende broer van Frederik, stadhouder Maurits, trouwde Amalia met Frederik. Ondanks de dwang pasten zij goed bij elkaar. Samen kregen ze negen kinderen, zeven dochters en twee zonen, waarvan er vier op zeer jonge leeftijd overleden. Na de dood van Maurits werd Frederik stadhouder. Hij wist zijn invloed op het beleid in de Republiek sterk te vergroten, waarmee ook de invloed van Amalia groeide.
Amalia zorgde er voor dat het ceremonieel in het Haagse hofleven tot bloei kwam. Ze wilde het aanzien van de Oranjes binnen Europa vergroten en ze deed dit ook door huwelijken van haar kinderen te arrangeren. Ze was betrokken bij het huwelijk van haar oudste zoon Willem II met Maria I Stuart van Engeland en bij het huwelijk van haar dochter Albertine Agnes met de Friese stadhouder Willem Frederik. Hierdoor werden de Duits-Friese en de Nederlandse Nassaus verbonden.
Amalia bemoeide zich ook met de buitenlandse politiek. Tijdens onderhandelingen met Spanje wist ze vroegere bezittingen van Willem van Oranje, zoals Turnhout, in handen te krijgen. Na het overlijden van Frederik in 1647 en Willem II in 1650 nam de invloed van Amalia sterk af. Tot haar dood op 8 september 1675 stortte ze zich vooral op het bouwen en verbouwen van paleizen, zoals Huis ten Bosch.
Frederik Hendrik (Delft, 29 januari 1584 – Den Haag, 14 maart 1647), Prins van Oranje en graaf van Nassau, was stadhouder, kapitein-generaal en admiraal-generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Vanwege zijn succesvolle belegeringen kreeg hij de bijnaam 'stedendwinger'.
In 1625 volgde hij zijn overleden halfbroer Maurits van Oranje op als stadhouder van de soevereine provincies Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel en als opperbevelhebber van het Staatse leger. Het stadhouderschap over Landschap Drenthe en Stad en Lande verwierf hij in 1640. De Republiek was tijdens zijn gehele leven verwikkeld in de Tachtigjarige Oorlog met Spanje.
Als legeraanvoerder gaf hij, evenals Maurits, de voorkeur aan het belegeren van steden en het mijden van veldslagen. De geduchte veldheer veroverde op die manier onder andere Groenlo, Maastricht, Schenkenschans, Breda en Hulst. Zijn grootste overwinning was die van 's-Hertogenbosch in 1629.
Als staatsman had hij te maken met het in de tijd van Maurits ontstane binnenlands conflict tussen de remonstranten en de contraremonstranten, dat protestanten in het hele land verdeelde. Behendig bleef hij een positie in het midden innemen om beide partijen afhankelijk van hem te houden en verschilde hierin met zijn voorganger. Na het beleg van Breda in 1637 kregen de remonstranten de overhand in Holland en door de op handen zijnde vrede werd het voor de stadhouder moeilijker de oorlog gefinancierd te krijgen. Een jaar na zijn dood kwam met de Vrede van Münster een eind aan de oorlog met Spanje.
Op persoonlijk vlak vond hij het belangrijk zijn prestige en vorstelijke allure in Europa te verhogen. Hij liet grootse paleizen bouwen, had een uitgebreide kunstverzameling en hield uitbundige feesten.
Hij is de oudste zoon van Frederik-Hendrik ‘de stedendwinger’ en wil net als zijn vader uitgroeien tot een groot generaal. Maar nog voordat zijn militaire loopbaan echt van de grond kan komen sluit de Republiek in 1648 een vredesverdrag met Spanje. Uit onvrede over de gevolgen hiervan pleegt hij in 1650 een staatsgreep. Stadhouder Willem II van Oranje werd geboren op 27 mei 1626.
Willem II van Oranje werd geboren op 27 mei 1626 te Den Haag. Hij was de oudste zoon van stadhouder Frederik-Hendrik, die vanwege zijn vele geslaagde belegeringen tijdens de Tachtigjarige Oorlog de bijnaam ‘de stedendwinger’ kreeg. In 1641 trad de 14-jarige Willem in het huwelijk met Maria Henriëtte Stuart, de oudste dochter van de Engelse koning Karel I.
Evenals zijn succesvolle vader koesterde Willem ook militaire ambities. Zo voerde hij op 17-jarige leeftijd zijn eerste leger aan tijdens de Hinderlaag bij Bergen op Zoom in 1643. De jonge prins slaagde erin de Spanjaarden in de val te lokken en de slag te winnen, een daad die hem uiterst populair maakte onder het volk. In de periode hierna verzette Willem zich dan ook fel tegen een mogelijke vrede met Spanje, aangezien dit het einde van zijn militaire successen zou kunnen betekenen. Zijn protesten bleken echter tevergeefs, en in 1648 sloot de Republiek de Vrede van Na de beëindiging van de Tachtigjarige Oorlog pleitte onder andere het gewest Holland voor het terugbrengen van het aantal soldaten in het leger van de Republiek. Willem weigerde dit echter te accepteren, omdat hij dit zag als een inbreuk op zijn machtsbasis. In juli 1650 pleegde de stadhouder daarom een staatsgreep en liet hij zijn politieke tegenstanders, ‘de Loevensteinse factie’, gevangen zetten.
Lang kon hij echter niet genieten van zijn nieuwe macht, want in oktober van datzelfde jaar raakte hij geїnfecteerd met de pokken. Willem II overleed een maand later, 6 november 1650, op 24-jarige leeftijd. Zijn enige zoon, de latere stadhouder Willem III, werd een week na zijn dood geboren.
Ze was de Princess Royal van Engeland en werd prinses van Oranje-Nassau door haar huwelijk met Willem II van Oranje. Na de dood van haar man in 1650 verbleef ze samen met haar gevluchte broers Karel en Jacobus II van Engeland in Nederland ten tijde van de Engelse burgeroorlog. Maria Henriëtte Stuart werd geboren op 4 november 1631.
Maria werd geboren als oudste dochter van koning Karel I van Engeland en zijn vrouw Henriëtta Maria in Londen. In navolging van de Franse etiquette in die tijd gaf de koning haar de titel Princess Royal, die vanaf toen aan de oudste dochter van de Britse vorst werd toegekend. Ondanks pogingen van haar moeder om haar Rooms-Katholiek op te voeden, werd ze naar de wens van haar vader protestants opgevoed.
Koning Karel I probeerde zonder succes Maria uit te huwelijken aan een zoon van Filips IV van Spanje. Toen deze poging evenals een huwelijk met haar neef Karel Lodewijk van de Palts mislukte, verloofde ze zich met Willem, zoon van Frederik Hendrik, Prins van Oranje-Nassau en stadhouder van de Verenigde Provincies. Op 2 mei 1641 trouwde zij in Londen. Door haar jonge leeftijd voegde ze zich echter pas in 1642 bij haar man in Holland.
In maart 1647 volgde haar man Willem II zijn vader op als stadhouder. Drie jaar later stierf Willem aan de pokken, slechts enkele dagen voordat zijn zoon geboren werd. Samen met de grootmoeder van haar overleden man, Amalia van Solms, deelde ze de voogdijschap over haar zoon. Tegen het eind van de Engelse Burgeroorlog (1642-1651) werd haar vader Karel I in 1649 onthoofd, en kwam Engeland onder het bestuur van Oliver Cromwell.
Omdat Maria weigerde om Nederlands te leren en omdat ze nauwe banden met de verbannen Engelse edelen aanhield, was ze weinig populair onder het Nederlandse volk. Nadat haar broer Karel II in 1658 de troon besteeg in Engeland werd haar positie en die van haar zoon in Holland versterkt. In september 1660 begaf Maria zich naar Engeland om twee maanden later op 29-jarige leeftijd te overlijden aan de pokken. Haar zoon Willem III van Oranje zou in de Glorious Revolution (1688) zijn oom koning Jacobus II van de troon stoten ten gunste van zichzelf.
William and his wife Mary were crowned joint monarchs of England, Scotland and Ireland in 1689. Their accession, known as the ‘Glorious Revolution’, marked an important transition towards parliamentary rule as we know it today. William’s ousting of his predecessor, the Catholic James II, ensured the primacy of the Protestant faith in Britain. His decisive victory over James at the Battle of the Boyne is celebrated annually in Northern Ireland on 12 July. In Europe, William was successful in his lifelong struggle to contain the military ambitions of Louis XIV, the Catholic king of France. In part to help finance his wars with Louis, William founded the Bank of England.
Na de dood van haar man Willem Frederik in 1664 werd ze in Friesland regentes voor haar zoon Hendrik Casimir II. Tijdens het regentschap moest Albertine Agnes in 1672 het hoofd bieden aan de aanvallen van Bernhard von Galen, de bisschop van Münster.
In 1676 kocht Albertine Agnes een bestaand landgoed in het huidige Oranjewoud genaamd Oranjewoud. Ze liet hier lange lanen, singels en tuinen in barokstijl aanleggen. Dit ontwikkelde zich tot Paleis Oranjewoud. Op dit buiten stierf Albertine Agnes. Haar stoffelijk overschot werd bijgezet in de Grafkelder van de Friesche Nassau's in Leeuwarden.
Willem Frederik studeerde in Leiden en Groningen en nam daarna dienst in het leger van Frederik Hendrik van Oranje. In 1640 nam hij deel aan de strijd om Hulst, waarbij zijn oudere broer Hendrik Casimir sneuvelde. Vervolgens ontstond een conflict met Frederik Hendrik van Oranje wie Hendrik Casimir zou opvolgen als stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Als opperbevelhebber van het leger weigert Frederik Hendrik dan ook om Willem Frederik tot veldmaarschalk te benoemen. Willem Frederik doet er alles aan om Frederik Hendriks vertrouwen te winnen. Uiteindelijk werd Willem Frederik stadhouder van Friesland en Frederik Hendrik van Groningen en Drenthe. Tegen die tijd was de Tachtigjarige Oorlog bijna ten einde. In 1650, na het overlijden van Frederik Hendrik en van zijn zoon en opvolger Willem II, werd hij alsnog stadhouder van Groningen en Drenthe. Zijn benoeming tot veldmaarschalk van de Republiek wordt enkele malen door de republikanse regentenpartij onder Johan de Witt en Cornelis de Graeff tegengehouden. In 1662 werd hij door de Staten van Friesland aan het hoofd van een klein expeditieleger gesteld dat de orde in de stad Groningen, waar problemen waren ontstaan rond Johan Schulenborgh, herstellen.
Tijdens een jachtpartij wilde Willem Frederik een schot lossen met zijn zadelpistool, dat weigerde af te gaan. Bij het schoonmaken van het pistool kreeg hij een schot door zijn kin en kaak (24 oktober). Al zijn tanden zaten los en hij kon niet meer slikken. Een week later stierf hij.[1] Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de Grafkelder van de Friesche Nassau's in Leeuwarden.
Hij werd na zijn dood in 1664 opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir II; de weduwe Albertine Agnes werd "regentes" voor haar zoon.
Hendrik Casimir volgde, aanvankelijk onder voogdijschap van zijn moeder, zijn vader na diens overlijden in 1664 op als stadhouder van Friesland en Groningen. In 1675 verklaarden de Staten van Friesland het stadhouderschap erfelijk voor het huis Nassau-Dietz. Hendrik Casimir II werd daardoor de eerste Friese erfstadhouder. Zoals zijn voorgangers werd hij officier in het leger van de Republiek, maar met zijn neef en opperbevelhebber Willem III van Oranje kon hij slecht overweg. In 1674 liep hij zelfs over naar de Fransen. Hij keerde terug in 1688 tijdens de Negenjarige Oorlog, en in 1689 werd hij tot derde veldmaarschalk in het Staatse leger benoemd. Toen hij na de dood van Waldeck, de eerste veldmaarschalk, in 1692 niet diens positie kreeg toebedeeld, voelde hij zich gepasseerd en nam in 1693 opnieuw ontslag.
Hij werd als stadhouder opgevolgd door zijn zoon Johan Willem Friso.
Bij het overlijden van zijn vader in 1696 werd hij vorst van Nassau-Dietz en tot stadhouder benoemd van de gewesten Friesland en Groningen. Zijn moeder trad op als regentes tot 1707. Toen nam Johan Willem Friso de functie van stadhouder van Friesland daadwerkelijk op zich, en in 1708, toen hij meerderjarig werd tevens het stadhouderschap van Groningen.
Als enige erfgenaam van zijn achterneef stadhouder Willem III, die in 1702 overleed, erfde hij de titel Prins van Oranje. Echter, direct na het openvallen van het testament, maakten ook de Fransman Frans Lodewijk van Conti en Willems neef Frederik I van Pruisen aanspraak op de titel Prins van Oranje. In 1711 werd besloten de erfeniskwestie in Den Haag te bespreken.
Johan Willem Friso nam als generaal deel aan de Spaanse Successieoorlog. Bij de slag bij Malplaquet op 11 september 1709, ontstond een misverstand tussen hem en de Britse commandant, Marlborough. Hierdoor verloren vele duizenden Nederlanders het leven in deze bloedige veldslag. De slag werd toch beslist in het voordeel van de geallieerden. Op weg naar Den Haag i.v.m. een bespreking met zijn rivaal voor de titel, Frederik van Pruisen, over de erfenis verdronk de 23-jarige Johan Willem Friso op 14 juli 1711 bij de oversteek van Moerdijk naar Strijensas over het Hollandsch Diep. Kort daarna, op 1 september 1711, werd zijn zoon Willem IV van Oranje-Nassau geboren. Op 25 februari 1712, ruim 7 maanden na zijn dood, werd Johan Willem Friso begraven in de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden.
Omdat zij in Friesland heel populair was, werd zij muoi (het friese woord voor tante) genoemd.
Na het vroegtijdig overlijden van haar echtgenoot Johan Willem Friso, in 1711, nam zij tijdens de minderjarigheid van zijn postuum geboren zoon, Willem IV, het stadhouderschap van Friesland, Groningen en Drenthe waar (tot 1731). In 1730 liet zij voor zich zelf het buitenverblijf Marienburg bouwen. Zij bewoonde het Princessehof, een stadspaleis in 1731 aangekocht. Maria Louise had een belangrijke porseleincollectie. Tegenwoordig is in het Princessehof het nationaal keramiekmuseum gevestigd.
In 1734 trouwde haar zoon met Anna van Hannover, met wie zij niet goed overweg kon. In 1747 werd Willem IV van Oranje-Nassau ook stadhouder van de andere gewesten van de Republiek. Toen hij in 1751 overleed, was zijn zoon Willem V nog maar drie jaar oud. Marijke Meu nam het regentschap over van haar schoondochter, Anna van Hannover, die in 1759 overleed.
Willem Karel Hendrik Friso werd geboren in Leeuwarden als zoon van Johan Willem Friso van Nassau-Dietz en Maria Louise van Hessen-Kassel. De val van een paard, in 1717 in de tuin van Paleis Soestdijk, de zomerresidentie, deed even voor zijn leven vrezen. Willem IV kreeg meer dan de gebruikelijke opvoeding van adellijke kinderen. De prins studeerde aan de Universiteit van Franeker en aan de Universiteit Utrecht. Willem IV sprak diverse talen (waaronder Fries) en was geïnteresseerd in geschiedenis; ook in de fouten van zijn voorgeslacht, zoals hij zijn hoogleraar meldde.
Zijn benoeming had veel voeten in de aarde: er waren kapers op de kust, en daarbij zijn de bronnen niet eensluidend; iedere auteur beweert wat anders.[2][3][4] Aangenomen kan worden dat hij in november 1722 in Gelderland werd benoemd, maar voorlopig had hij daar alleen de titel en de toelage.[5] In 1726 werd hem een plaats in de Raad van State geweigerd door de niet-stadhouderlijke provincies. De ontvangst van de prins drie jaar later in Den Haag was uitgesproken koel. Drenthe en Groningen zouden hem daarentegen in 1729 en Friesland in 1731 tot stadhouder benoemd hebben.[6] Vanaf die tijd was hij in feite de hoogste ambtenaar van deze gewesten.
Van Willem V wordt gezegd dat hij een goed geheugen had, filosofisch en goed van aard was, echter ook besluiteloos, legalistisch en detaillistisch. Hij was een stevige drinker, liep mank en miste waarschijnlijk twee voortanden, nadat hij in zijn jeugd van zijn paard was gevallen. Hij raakte diep in de problemen door zijn halsstarrigheid tijdens de patriottentijd. In februari 1793 verklaarde de revolutionaire regering in Parijs hem de oorlog. In januari 1795 ging hij in ballingschap. Hij beval de koloniale bestuurders zich over te geven aan de Britten, waarna militaire bezetting volgde. In 1801 deed hij afstand van al zijn rechten als erfstadhouder.
Willem I Frederik, geboren als Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau (Den Haag, 24 augustus 1772 – Berlijn, 12 december 1843) was de eerste koning van Nederland uit het huis Oranje-Nassau.
Op 30 november 1813 zette Willem na achttien jaar weer voet op Nederlandse bodem. In Londen was hij per brief uitgenodigd als "soeverein vorst" de regering op zich te nemen. De brief was afkomstig van het Driemanschap van 1813, de Haagse notabelen Gijsbert Karel van Hogendorp, Frans Adam van der Duyn van Maasdam en Leopold van Limburg Stirum. Willem aanvaardde hun uitnodiging en het Engelse fregat The Warrior bracht hem naar de kust van Scheveningen. Met een boerenwagen werd hij vervolgens naar het strand gereden. Een van de eerste dingen die hij in Nederland deed, was een proclamatie uitvaardigen, waarin hij aankondigde: "Ons gemeene Vaderland is gered: De oude tyden zullen weldra herleeven." Van Hogendorp werd eerst samen met Van der Duyn tot graaf verheven, maar overigens na verloop van tijd door de koning ontslagen wegens zijn voortdurende kritiek op de gang van zaken. Op 1 december werd Willem tot soeverein vorst uitgeroepen, wat op 2 december door hem werd aanvaard
Na de nederlaag van Napoleon in de Slag bij Leipzig in 1813 werd hij ingehuldigd als 'Soeverein Vorst' der Verenigde Nederlanden. Op 16 maart 1815 riep hij zichzelf uit tot koning der Verenigde Nederlanden en Hertog van Luxemburg. In hetzelfde jaar werd op het Congres van Wenen door de Europese mogenheden besloten om het hertogdom Luxemburg te promoveren tot groothertogdom, Willem I te erkennen als eerste Groothertog en werd de koningstitel en de titel van Hertog van Limburg bevestigd. Hiermee was de kersverse Nederlandse monarchie binnen Europa formeel erkend en fungeerde als buffer voor zowel Frankrijk als Engeland. Na de troonsafstand in 1840 noemde Willem I zichzelf koning Willem Frederik, graaf van Nassau.
In Duitsland was Willem I van 1803 tot 1806 "Fürst" (vorst) van het Vorstendom Nassau-Oranje-Fulda. In 1806 en in de periode 1813-1815 was hij tevens vorst van het Vorstendom Nassau-Oranje.
Willem (roepnaam "Guillot") werd geboren in Den Haag als zoon van de latere koning Willem I en van Wilhelmina van Pruisen. Hij kreeg een jongere broer: Frederik (1797-1881), en twee jongere zusjes: Paulina (1800-1806) en Marianne (1810-1883). Na de vlucht in 1795 van zijn grootvader stadhouder Willem V en de uitroeping van de Bataafse Republiek trokken zijn ouders met hun driejarige zoon eerst naar Engeland en daarna naar Duitsland.
Zijn jeugd bracht Willem door aan het hof van de koning van Pruisen waar hij een militaire opleiding kreeg en diende in het Pruisische leger. In Spanje diende hij onder Wellington in het Engelse leger. In 1813 keerde hij met zijn vader terug naar Nederland. In 1815 werd hij troonopvolger. Hij nam als Engels generaal deel aan de Slag bij Waterloo, waaruit hij gewond aan zijn schouder, en in de ogen van sommigen zelfs als de "held van Quatre-Bras en Waterloo", terugkwam.
Koning Willem III is overleden op 23 november 1890. Hij had een bewogen leven achter de rug en dat begon al met de verhouding ten opzichte van zijn vader, die hem zo veel mogelijk buiten staatszaken hield als gevolg waarvan zij dus op voet van oorlog leefden. Toen de grondwetswijziging van Thorbecke in 1848 werd doorgevoerd, weigerde hij nog langer koning te worden. Maar dat gebeurde in 1849 toch, nadat zijn vader op mysterieuze wijze in het Loo te Apeldoorn of Tilburg was overleden. Zijn politieke duurde voort en zijn hogere roeping bestond er in het kabinet zoveel mogelijk te dwarsbomen, zo sterk, dat geruchten over een ophanden zijnde staatsgreep niet van de lucht waren. Maar spoedig keerde het tij vanwege zijn buitensporige levensstijl, met zeker 30 bastaardkinderen en syfilis als gevolg.
Vrij zeker is, dat vermeende erfgenamen des konings, de Pruisische familie Wied aspiraties op de Nederlandse troon hadden en hem via een prostituee aan zijn geslachtsziekte hebben geholpen. In adellijk Nederland was dat verhaal breed bekend geworden en was bovendien een vrij gebruikelijke methode om op slinkse manier tegenstanders uit de weg te ruimen, omdat er nog geen geneesmiddel tegen deze ziekte voorhanden was. Het huis Wied was nauw verwant aan het Nederlandse koningshuis. Na de dood van de zoons van koning Willem III maakten hun zoons (een kleine) kans op de Nederlandse troon, al stonden zij verder van de troon dan de nakomelingen van Willems zuster Sophie, die was gehuwd met groothertog Karel Alexander van Saksen-Weimar-Eisenach. Met de grondwetswijziging van 1922, die het recht op troonopvolging beperkte tot de nakomelingen van Wilhelmina, vervloog deze kans. Deze grondwetswijziging houdt alleen stand als onweerlegbaar bewezen kan worden dat Wilhelmina rechtmatig de troon heeft kunnen bestijgen, dus in rechte lijn dient af te stammen van koning Willem I.
In 1879 trouwde Willem III met de latere Koningin-Regentes Emma van Waldeck-Pyrmont. Op 31 augustus 1880 werd Wilhelmina geboren. Kroonprins Alexander was toen nog rechtmatig troonpretendent, maar heeft vast laten leggen dat Wilhelmina in geen geval een dochter van zijn vader kon zijn. Hij heeft haar nooit bezocht en zal haar derhalve nimmer in zijn testament hebben opgenomen. We zullen hier later op terug komen. In 1884 werd dus Wilhelmina vermoedelijke troonopvolger van koning Willem III.
Prins Willem en zijn vader koning Willem III waren ernstig gebrouilleerd, hetgeen uiteindelijk eindigde in een zelfgekozen ballingschap nadat de koning en de koningin de huwelijksplannen van prins Willem met gravin Mathilde van Limburg Stirum hadden afgekeurd. De 33-jarige Willem wilde toch trouwen, desnoods zonder toestemming van zijn ouders. Mathilda, die nog geen twintig was, kreeg ook geen toestemming van haar ouders. Deze geschiedenis staat niet op zichzelf.
In een eerdere periode had hij een verhouding met Helena Francisca Jacoba Johanna Rietbergen, geb. Leiden 3-1-1841, die dienstbode was. Uit die verhouding is op 20 oktober 1864 Johannes Fransiscus Jansen geboren, Helena trouwde later met een mijnheer Jansen, met wie ze een dochter kreeg.
In 1870 is Willem in het geheim in Parijs getrouwd met Agatha Barones van Lynden, telg van een oud adellijk geslacht, waar we veel namen van terug vinden in bestuur en politiek. Omdat Willem ook voor dit huwelijk geen toestemming had gekregen, had hij een verzoek tot troonsafstand gedaan en te kennen gegeven met een jaargeld van 30.000,- gulden terug te trekken uit Nederland. Zijn vader en moeder wezen dit verzoek echter hoogst ontstemd af. Uit dit huwelijk is een kind geboren, welke na de gedwongen scheiding bij pleegouders in Amsterdam is onder gebracht. Hierop komen we later terug.
Gedurende de periode van de Pruisisch-Franse oorlog (1870-1871) was hij opperbevelhebber van het Nederlandse leger. Nederland was niet direct bij de oorlog betrokken maar mobiliseerde wel het leger, net als België, en zette de Nieuwe Hollandse Waterlinie gedeeltelijk onder water. Dat ging zo moeizaam en verliep zo chaotisch dat de Minister van Oorlog, Generaal van Mulken, moest aftreden.
Nadat zijn vrouw en dochter bij hem weg waren gehaald, raakt Wiwill volledig van het pad en heeft zijn frustraties weggefeest en – gedronken. Le Prince de Citron zou regelmatig de boulevardpers halen.
Op 11 juni 1879 stierf prins Willem, 38 jaar oud, naar verluid aan een combinatie van tyfus, een leveraandoening en uitputting, hetgeen verdacht veel leek op de aandoeningen waaraan vele Oranjes en vermeende Oranjes zijn bezweken: syfilis.
Zijn jongere broer Alexander volgde hem op als Prins van Oranje.
In de lente van 1850 kreeg Willem Frederik Maurits Alexander Hendrik Karel een hersenvliesontsteking. De hofarts Everhard verloor het vertrouwen van Koningin Sophia (1818-1877) na enkele diagnoses die volgens haar onjuist waren. Op 4 juni stierf de jonge Prins op paleis Noordeinde. De jonge Prins werd op 10 juni bijgezet in het familiegraf in de Nieuwe Kerk te Delft. De dood van de prins leidt tot een geweldige huwelijks crisis. Sophia vlucht naar Wurtemberg en eist een scheiding, dit wordt door vader niet geaccepteerd, volgens de overleveringen zou ze nog een zoon krijgen die de dynastie voort zou zetten. Haar oudste zoon Willem (Wiwill) wordt door zijn vader opgevoed = verpest. Om dit kind te kunnen krijgen keert ze terug naar Nederland. Prins Alexander wordt na een allerlaatste gemeenschap geboren in 1851. Sophia en Willem III scheidden van tafel en bed, waarbij zij de zorg krijgt over Alexander.
Alexander was de derde zoon uit het huwelijk van koning Willem III en Sophie van Württemberg. Vanaf het overlijden van zijn broer Willem op 11 juni 1879 tot aan zijn dood was Alexander de kroonprins.
Prins Alexander was van jongs af aan nerveus en ziekelijk. Alexander was gedisciplineerd, intellectueel en las veel. In de periode 1871-1874 studeerde hij aan de Rijksuniversiteit Leiden, zonder ergens in af te studeren. In 1876 installeerde zijn oudoom prins Frederik hem als lid van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Hij volgde prins Frederik na diens dood op als Grootmeester.
Alexander bezocht zijn broer in Parijs wanneer hij op doorreis was naar Algiers. Hij deed van zich spreken door twee opmerkelijke brochures: “Nadere toelichting van mijnen brief van den 17en September 1879″ en “Een vermoedelijk slotwoord door Alexander, Prins der Nederlanden”.
Prins Alexander stierf ongehuwd en kinderloos op 32-jarige leeftijd op 21 juni 1884 aan tyfus. Hij werd een maand later, op 17 juli 1884 begraven, omdat de koning op vakantie was die hij niet van plan was voor zoiets onbenulligs als een begrafenis van zijn laatste zoon te onderbreken. De koning was vooral populair bij het “oranje grauw”, zoals dat toen heette.
Prinses Wilhelmina, die in 1880 was geboren, was nu “wettig” troonopvolgster geworden.
Nadat haar vader Henk tijdens het schaatsen in de Loosdrechtse plassen verdronk huwde haar moeder opnieuw met Peter Wisse Smit. Mable was toen 10 jaar. Mable Los heeft later haar achternaam laten veranderen in Wisse Smit wat in 1984 bij Koninklijk Besluit werd goedgekeurd.
Bun Historieal 2004/79
In verband met plotseling overlijden van de vader Carlos wer het huwelijk pas kerkelijk ingezegend op 20 november 2010 in de Abdij Ter Karmeren
Hendrik was het twaalfde en laatste kind van Willem de Rijke en gravin Juliana van Stolberg.
Hendrik studeerde vanaf zijn 14e jaar in Leuven onder toezicht van zijn oudste broer Willem. Na een studie in Straatsburg nam hij dienst in het leger van de Franse hugenoten onder leiding van Gaspard de Coligny, vader van Louise de Coligny, waarmee hij deelnam aan de Slag van Montcontour op 3 oktober 1569.
Al in 1572 nam Hendrik deel aan Willems tweede invasie in de Nederlanden. Omdat de invasie mislukte keerde hij terug naar Dillenburg om daar mee te werken aan de voorbereiding van een nieuwe veldtocht. In 1574 trok Hendrik samen met Franse en Duitse legers naar Leiden, waarbij zij gestopt werden door Spaanse troepen op de Mookerheide. Tijdens de Slag op de Mookerheide sneuvelde hij (samen met zijn broer Lodewijk) . Hun lichamen werden nooit teruggevonden.
Gottfried van Nassau, ook bekend als Gottfried von Nassau-Löhnberg, kreeg van zijn vader de lenen te Löhnberg en Camberg. Zijn tak stierf in 1636 uit met het overlijden van zijn kleinzoon Hans Wilhelm von Nassau
Jan van Nassau, die met behulp van de graaf van Gelre, tot 40e bisschop van Utrecht werd benoemd (1267-1290), zonder bisschopswijding, daarom elect genoemd en waarsch. initiatiefnemer tot de bouw van de Dom van Utrecht; bronnen o.a. Thiele, Andreas "Erzählende genealogische Stammtafeln zur europäischen Geschichte", Band I, Teilband 2 Deutsche Kaiser-, Königs-, Herzogs- und Grafenhäuser II, R.G. Fischer Verlag 1994, Tafel 307.