OEEBE site
Vrouwengoed Slangengoed of Slangenhofstede in Arkemheen te Nijkerk
Vrouwengoed Slangengoed of
Slangenhofstede in Arkemheen te Nijkerk
Ligging |
Arkemheen in Nijkerk (gelegen nabij de Wiel gelegen ten noorden van Nekkeveld). Kadastraal, Sectie K,
nr. 43. |
Omschrijving |
|
Lasten |
Handelingen betreffende dit goed
Chronologie |
Handelingen |
1436 |
Item Mente van Vaenvelt
ende Enick
syn wyff van ix mergen lands geheiten Kriecxerve
dat toe behoeren plach Maes van Vaenvelt
ende noch een achtendeel van drie campen lands die tsamen halden xij mergen dat beloept iل mergen
die komen syn vyt Slangenguet
die toe te behoeren plagen Gerit ende Henrick Heynensoenssoen die tsamen te gelden plagen te brievinge
iiل blawe gulden en te vaichtdye des jaers iiij alde gr. valet simul xviل
gr. ant turn[ois] (Anholt tyns, P1010407.jpg). |
27-02-1450 |
Arnt Aeltssohn verklaart
dat hij 2 morgen land van het stifthof Slangengut
als pand losbaar heeft ([Thoben]
nr. 246). |
04-03-1498 |
Hertog Karel
heeft in of vóór 1497 het plan heeft opgevat een kanaal te graven door de
Gelderse Vallei. In 1502 heeft het plan vastere vormen aangenomen. Het is ten dele uitgevoerd, nl. in het ambt Nijkerk. Vóór 1545
heeft men het plan geheel opgegeven en was het kanaal hier en daar al dicht
gegooid. Het kanaal liep door diverse goederen en bijbehorend land: Wy Henrick Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz.
op Sint Jans hofstede
en Wouter Pelen op Slangenhofstede ende Herbert Gertsz.
van Neckvelde
ende Jan opten
Schylynck
bekennen tesaemenlycken voor ons ende onsen erven ende nacoemelingen,
dat wy an[n]o 1497, dat wy tesaemen een reqest gemaeckt hebben aen ons g[enedig]en ende seer g[emind]en lansheere hertoch Caroelys van Gelder, dien wy
tot allertyden tot sijnnen
dienst bereyt sijnnen, om
ons een lijckwech te wysen
van den Blecker voort aen der affterdijck,
dien doenmaels an[n]o
1498 gecondemmenniert heeft Mourys,
rentmijster van ons genedigsten
lansheere, als generaele volmachtygher van sijn g[enedigen] g[eminden] heere, om toe wysen den wech nae der affterdijck, om te reysen voort
naer Hollandt ende naer ander plaetsz, ende oock mede voor een lijckwech
ende noetwech van diegene, die daer
bygelandt moegen wesen, te weten te naeste lant ten mynsten schaede, alssullicx naer landtrech van Veluwen behooertlijck is, ende
voort, dat het gemene kersspel van der Nykercken desen oncosten mede draegen sall ende voort mede
dat sijn genedychsten heere voor hem genoemen heeft
metten ed[elen] van den
lande een waeterstroem te maecken
van die Hulckesteyn
ende het Roede Huys verstreckende doer het ampt van der Nyckercken naer Waegenyngen, daer het gemene kerspell van
der Nyckerk een bruch op
schepen over holden sall; waer
off Henryck Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz.
op Sint Jans hofstede, Wouter Pelen op Slangenhofstede ende Herbert Gerrytsz.
van Neckvelde hofstede ende Jan opter Schyllynck,
daerin gerust ende tevreden sijnnen,
dat dien wech door onse goet naar landtsorber gegraeven wort ende dat wy deselve geren vercoepen willen
ende transportyeren voor den ed[elen] Hoeve van Gelderlandt; hetwelcke ick Mouryss, rentmeyster, door den last van mijns genedighsten
heere dat selve moete
doen, waer oft ick mijn selver daer in ende toe defendieren
moet ofte ick van den kerspell
van der Nyckerck waer, in
desen saecken niet verstandyge [ge]noech om te wysen naer landtsorber
ende profijt, soe begeere
ick, dat den kerspel van der Nyckerck
mijn daer enyge verstandyge ende voorsichtyge
mannen mede daer toe set, om hiernaemaels
geen afterclap te doen, te weten, dat sy mochten seggen dat het
kerspel van der Nyckerck daerdoor
mochte verdorven wesen.
Voorts soe heeft den gemenen
kerspel van der Nyckercken gecoeren
Henryck Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz.
op Sint Jans hofstede
ende Wouter Pelen op Slangengoet
ende Herbert Gerrytsz.
van Neckevelde
ende Jan opten
Schyllynck
ende Loech Gerrytsz. van Neckvelderdijck als gedyptyerde
van der Nyckerck, voort mede om den wech te wysen naer landtsorber ende profil, hetwelck wy Henryck Killen ende Gijsbert Aertsz., Wouter Pelen ende Herbert Gertsz., Jan
opten Schyllynck, Loech Gerrytsz. geren
gedaen hebben voor den gemenen
kerspel van der Nyckerck dooer
haer begeertens wylle ende oock mede door begeertens wille van Mourys die
rentmeyster ende hetselve
hyernae beschreven in het regyster
gestelt: Ick Mourys, rentmeyster bekenne by desen, dat ick door bevel van mynen genedychsten heere belast
zijnde om een buerwech te wysen,
voort verstreckende van den Blecker naer den Affterdijck, hetwelcke ick Mourys, rentmeyster, door begeerten van den kerspel van der Nyckercken den wech gewesen heb mit den gedyptyerden, als Henryck Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz. op Sint Jans hofstede, Wouter Pelen op Slangengoet, Herbert Gerrytsz.
van Neckevelder hofstede ende Jan opten Schyllynck
ende Loech Gerrytsz. van Neckevelderdijck,
welcke wy tesaemen den wech gewesen naer lansorber ende proefijt, te
weten als hyernaer volcht:
In den eersten gecoft ende gegraeven
doer Henryck Killen
opten Blecker
3 mergen, daer van gecoft anderhalf vyerdel mergens, ende noch ghegraeven
ter syden door Henryck Killen Beeckmaet, daer
van ghegraeven is een half mergen
ende noch gegraeven doer Henryck Killen Huyskamptgen, daer
van gegraeven en vyerdel mergens in 3 roeden. Dit alles getransporttyert
met segell ende breve. Ten anderen gegraeven door Gijsbert
Aertsz. op Sint Jans hofstede 7denhalven mergen, daervan gecoft en half mergen ende
4denhalven roede. Ten derden graeven ter syden doer Juriën Clunhoudts 4dehalf mergen, daer van gegraeven en half mergen een
roe in en vyerdel van en roe, Getransporttiert
met segel ende breeff.
Ten vyerden gegraeven
door Gijsbert Aertsz.
op Sunt Janss hostede 6 mergen,
daervan gegraeven en half
mergen myn 2 roeden in en
half roe. Getransporttyert met segel
ende breeff. Voort over die Wyelbeeck.
Ten vijften gegraeven teyndens van Wouter
Pelen op Slangengoet, die men tey[n]dens sijn
eerff of graeft, in het
geheel anderhalf mergen myn
2 roeden. Dat selve getransporttyert
met segel ende breff. Ten
sesten graeven teyndens Herbert Gerrytsz. van Neckvelde, hetwelcke het Neckvelder goet genaempt is, daer van gegraeven 2 mergen myn vyrdel mergens.
Dat selve getransporttyert
met segell ende breeff.
Voort over Koelwaegens beeck.
Ten sevenden gegraeven teyndens van Koellwaegens eerff 3 vyerdel mergens landts. Dat selve getransporttyert met segel ende
breeff. Ten achsten gegraeven door Jan opten Schyllyncks eerff, daer van vyerdenhalf vyerdell mergens myn 2 roeden, 5 voet. Dit selve
getransporttyert met segell
ende breeff. Ende voorts in kennensse
der waerheyt, soe hebben wy Henryck Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz.
op Sint Jans hofstede
ende Wouter Pelen op Slangenhofstede, Herbert Gertsz. van
Neckvelde,
Jan opten
Schyllynck,
Loech Gerrytsz. van Neckvelderdijck dit selve ondertyeckendt, elck met onse gewoenelijck handttijcken. Geschyet in het jaer Ons Heren Jesu Chrysty anno 1498 den 4 Meert. By
Henryck Killen gemeerckt.
Gisbert Aertsen. Wouter Pelen. By Herbert Garrytsz.
gemerkt, By Jan opten Schyllynck. Loech Gerritsz. ([GA PRO] 1620 no. 32). (2) |
07-10-1530 |
Om tot een
vergelijk te komen over een geschil tussen abdis Veronica von
Reichenstein van Elten
enerzijds en de erven van Arnt Arntssoen anderzijds wordt door Gerrit Greve
en Johan Frankensoon, burgers van Elburg verklaard,
dat als zij grondbezit van de abdij in bezit hebben, namelijk 9 morgen land
uit het leengoed Erentell
en 3 morgen uit het Slangengoed,
zij binnen 2 maanden voor het genot van het nut 2 goudgl.
zullen betalen, waarvoor borg staat Gerrit
Egbertzoon, indertijd pastoor te Nijkerk, Wanneer echter blijkt
dat de abdis geen recht heeft aan de genoemden landerijen dan vervalt de
verplichting tot betaling van 12 goudgl. (sic) Ook dient de tijd van het bezit van genoemden om de
zeven jaar verlengd worden. Getuigen Gerrit Egbertzsoen
pastoor, Jacob Lubbertzoen then
Hoene priester, Gerit van Dumseler
en Johan Derricksoen op fridach
post Remigii anno XXX ([Thoben] nr. 574). |
09-02-1531 |
Door Coep van Aldenbarnevelt,
gevolmachtigde van abdis Veronica van Reichenstein
te Elten, wordt Johan
van Wymberghen Sybertzsoon
met 4 kampen land genaamd ‘des langes gut’, zoals zijn voorvaderen daarmee
naar Zutphens leenrecht beleend was onder de bedinging, dat bij elk sterf en
afhandeling geval voor dat goed een heergewaad van 10 rijnse goudgl. en bovendien een jaartins
van van 2 oude groten betaald dient te worden. De
belening geschiedt voor de [leen]mannen Lubbert van
Ebbenhorst en Frans Kloick op sankt
Apollonien dach 1531. |
1533 |
Acte,
waarbij de abdis van Elten Gerit Brinck, priester, na opdracht door Pelgrum van Clinckenberch,
beleent met 91/2 morgen uit Slangengoed,
1533. Met latere acten van approbatie van de
lijftocht in 1587, 1596 ([GA Terschuur] acte nr.
157). |
04-07-1533 |
Up Sunte Martensdach Translationis machtigt Veronica van Rickgenstein,
abdis van Elten, Goep
van Oldenbernevelt om, na opdracht door Pelgrum van Clinckenbergh
vanwege de pater van het convent en fraterhuis te Harderwick
van 9½ morgen in Erckemeden, waarvan 4 morgen
langs de Wyell en 5½ morgen buitendijks “dair den alden dick door get”, gekomen uit Slangengoed en Amerlinck vursz.(sic)
(= Brinck) met Swene, zijn
huisvrouw “behilict had”, die Pelgrum vnd.
ontvangen had van Albert Cluick, gevolmachtigde van de vorige abdis ten
behoeve van het klooster vnd. Pelgrum van Hollick, als momber van Gerit Brinck, priester en vicaris te Herderwick, hiermee te belenen en goed te keur en, dat
deze dit goed voor een tijd van 8 jaar bezwaart met een rente van 7½ Emder guldens ten
behoeve van Zeger Germensz.
en Johanna,
echtelieden ([GA Terschuur] regest 29). |
04-07-1533 |
Abdis
Veronica von Reichensteinte
Elten draagt door haar gevolmachtigde Coep van Oldenbarnevelt 9½ morgen land in Erkemeden in drie percelen, voortkomend uit het Slangengoed door Pelgrum van Clinckenbergh
die daarmee beleend was aan het Fraterhuis te Harderwijk over in handen van Pilgrum van Hollick
als momber van Gerrit Brinck,
priester en vicaris te Harderwijk, welke laatstgenoemde nu beleend
wordt, in tegenwoordigheid van leenmannen Aelt Henrixen,
scholt van Nijkerk en Sander Ossick.
Geschiet 1533 up synte Martens dach
translationis. ([Thoben] nr.590). |
04-07-1533 |
Coep van
Oldenbarnevelt beleent als gevolmachtigde van abdis van Elten
Pelgrum van Hollick,
als momber van Gerit Brinck,
priester en vicaris te Harderwijk, met het goed te Erkemeden,
voor de leenmannen Aelt Henrxsoen, scholt te Nijkerk en Sander Oessick.
Geschiet 1533 up synte Martyns dach
translationis ([Thoven] nr. 591). |
1620 |
Amelis van Twiller voert proces tegen Claes Feijdt
namens Herman van Wenckum over Slangengoed, dat horig is aan
de abdij van Elten (2) |
20-07-1622 |
In proces
tussen Amelis van Twiller en L.
Reynders blijkt dat Slangenhofstede is verdwenen; resteert “dardehallf mergen” eigendom van
Amelis van Twiller ([GA CPH] inv. nr. 5088, 1622, nr. 19) (3). |
20-12-1649 |
In proces
tussen Amelis van Twiller tegen R. van Vanevelt is dit goed nogmaals het twistpunt [GA CPH] inv.
nr. 5265, 1649, nr. 80). |
|
|
04-10-1708 |
“Investiture van drie goederen aende
Abdie van Elten leenroerigh als namentlick het goet Dorenkick
inden Ampte van Putten, buurschap Spriel gelegen, den ½ tient tot
Spriel ende vijfftenhalven
mergen lants in de Arkemehn gelegen voor Albert
van Delen heer van Maurick en Oudenaller, ontfanger generael des Quartiers van Veluwen”.. nach
todtlicher hintrit der wohlgebohrner frauwen Gertrud von Winbergen,
douariere von Delen, als welcher durch ihren sohn heer Alberten van Delen im Jahr 1705, den 14 Martij mit dem im
Ampte Putten zu Spriel belegenen guth Dorenkick,
so ein funffmarcken lehn ist, wie auch mit dem halben Zehnten zu
Spriel, welcher
ebenmassich ein funff marken lhen ist, und dritten
mit vierundeinen halben morgen lants in Ercmeden
belegen auss unseren lehnguet Schlangenguet
genant als ein absonderlich lehn zu Zutphensen regten, letzt belehnt gewesen” ([GA REK] inv. nr. 1561, fol.154, scan 0159). |
10-04-1726 |
Na het
overlijden van Albert van Delen,
die op 4 oktober 1708 met drie Eltense leengoederen
was beleend, verleent Maria Eugenia, abdis van Elten “Approbatie van beleninge
met drie Eltense leengoederen, een (Doornkijk) inden Ampte van Putten tot Spriel,
een sijnde den halven tient tot Spriel
en een sijnde vijfftenhalven mergen lands in
de Arckemeen voor Gerbrich van Delen eheliefsten van de heer
Van Dedem”
([GA REK] inv. nr. 1561, fol.246, scan 0252). |
|
|
Bronnen:
|