Het huis Hackfort

Scherpenzeel, t’oude Willaer

Nijkerk,  Cleijn Twiller

 

Ghysebert Jacobs van Twiller, de oudste stamvader?

Geschiedenis van het wapen van Twiller

Terug naar  Het geslacht van Twiller met o.a. Wouter van Twiller in New Amsterdam

Cleijn Twiller / Twiller Hoeve  te Nijkerk  

t’ Willaer te Scherpenzeel

Familie wapen op het weeshuis in Nijkerk  
 
publicatie uit Bun Historiael van Willem van Twillert Wzn (.doc file)

Het wapen op de deur van het postkantoor in Nijkerk

Herkomst van de namen Willaer  en Twiller 

 

Twillert Historisch Album

 

 

 

 

Geschiedenis van het Wapen  

In het Gelders Archief ( inventaris 288) van het archief van het Huis Hackfort bevinden zich 4 documenten tezamen.

Met dank aan Peter van den Born, Bibliothecaris van de Vereniging Veluwse Geslachten  die zeer behulpzaam was in het verzorgen van de transcriptie van deze stukken.

 

Het doel van het onderzoek was te achterhalen waar het wapen van Twiller zijn oorsprong vindt. 

 

 

Het eerste document is een oorkonde dat de relatie weergeeft van Ghiselbert van Twiller en zijn tynsgenoot Johan van Scherpenzeel.

Ghyselbert beschrijft hoe onder andere Johan de betreffende akte zegelt omdat hij in die tijd zelf (nog) niet over een zegel beschikte en Johan zodoende “voor Ghiselbert zegelde daar hij zelf (nog) geen zegel had”.

Ongewis is of hij op dat tijdstip al wel een wapen voerde.
Het wapen van Twiller dat later in Nijkerk door Rycker van Twiller werd gevoerd toont de afbeelding van 6 lelies welke ook in het wapen van Scherpenzeel wordt gevoerd.  Van dit wapen zijn vele andere wapens afgeleidt zoals bijvoorbeeld van de latere gemeente Hoevelaken (nu in de rechterbovenhoek van de gemeente Nijkerk) en verder ook in het wapen van de heren van Stoutenburg.

Ghysebert had de functie van hof, afkorting voor tijnshof. Aan het hoofd stond dan een tijnsheer, de eigenaar van het gerecht.
De tijnsheer was Ghysebert en gezien zijn achternaam was hij dus de eigenaar van t'Willaer, een gerecht op het grondgebied van de heerlijkheid Scherpenzeel
waarmee de verhouding met het huis nogmaals is aangetoond. De andere tijnsgenoten hebben ook bezittingen in het gerecht zoals Colvenscoten, Orel en Glashorst. Johan van Scherpenzeel was ook aanwezig maar alleen als zegeldrager omdat Ghysebert die toen bljkbaar niet, of nog niet, beschikbaar had.   

 

In ieder geval staat vast dat een eeuw later Wolter Gysberts van 1568 tot 1583 eigenaar was van

Klein Twillaer (of t’ kleine Willaer) in Scherpenzeel, een gebied dat tot op de huidige dag nog steeds met die naam wordt aangeduid.

Wolters zoon, Rycker van Twiller,  woonde in Nijkerk waar hij het wapen voerde en  waarvan de afbeeldingen in Nijkerk herinneren zoals bijvoorbeeld in het voormalig weeshuis en op de deur van het postkantoor.

Aelt, de zoon van Wolters broer Segher, kocht op 4 augustus 1550 het herengoed Twiller op de Slichtenhorst.  Aan te nemen is dat hij de naam gaf aan het goed zoals zich dat tot op de huidige dag nog steeds in Nijkerk bevindt.

 

Alle nog in leven zijnde Twiller’s en Twillert’s zijn nazaten van deze  Segher van Twiller. Zijn voorgeslacht gaat terug tot Ghijsbert van Twiller ca 1470 .  De in het 1st document genoemde Ghiselbert zou dus heel goed zijn  betovergrootvader kunnen zijn maar vast staat dit niet.

 

De boerderij ’t Willaer ligt pal ten noorden van het dorp Scherpenzeel. Het goed werd al vroeg gesplitst in Groot Willaer en KleinWillaer of de Weerthof. Groot Willaer werd op haar beurt ook weer gesplitst.

Als Jan Sandersz en zijn vrouw zijn gestorven verdelen de beide zoons de boerderij in 1612 in Oud Willaer (aan Sanders Jansz)  en Nieuw Willaer (aan Arris Jansz).
Van de drie boerdrijen bestaat alleen Oud Willaer nog.

 

 

Archief

Het eerste document betreft een  bekendmaking van de overdracht van het goed Wittenborch of Wittenberg een boerderij op de heerlijkheid Scerpenzeele, waar later het geslacht Glashorst woonde  (nu is daar nog het buurtschaap Glashorst) beschreven in het jaar 1372 door Ghiselbert van Twiller welke is gezegeld door onder andere  Johan van Scherpenzeel.

 

Het tweede document betreft een bevel van de drost van de Veluwe aan Jacob Abelen dat hij lospenningen moet betalen aan de kinderen van Aelt Zeghers over het gebruik van 4 morgen land op het herengoed Twiller.

 

Het derde document  betreft weer een bevel nu van de schout van Nijkerk aan Evert Jans dat hij Bessel Jans afdeling moet doen van het hem toekomende  gedeelte van het goed Cleyn Twiller.

 

Het vierde document bevond zich in dezelfde locatie als de andere documenten.
Het is een zg maagescheid, een akte van boedelscheiding van de gebroeders van Scherpenzeel

 

 terug

 

Het eerste stuk         anno 1372
Overdracht van het goed Wittenborch verzorgd door Ghisebert van Twiller als hof

 

 

Inventaris 288

Transcriptie   door Peter van den Born

 

Alle den ghenen die desen brief sullen sien of horen lesen doe ic verstaen Ghiselbert van Twyller Jacobs zoon als een hof van den erve toe Wittenborch dat ghecomen syn Gode van Wyttenborch ende Lubborch syn echte wyff  vor nu vor den richter ende vor tynsgenoten die hier na bescreven staen ende hebben nu opghedraghen den rechten eyghendom van den erve to Wyttenberch eghen ende eyndenA  alst gheleghen is ende syt van nu helden to tynse jarlix om enen  groten te tynse op sinte Mertensdach daer men bier ende broet mede copen mach welke vorss[eide] Wyttenberch ic hier verliet hebbeB  ende verlie den rechten eyghendom Rutger Jacobs zoen ende Matgriten syne wive behouden? nu  ende mine nacomelinghe enen tynd als vorss[eid]  is daer die gheseide minen vier tynsghenoten als Johan van Scerpenzel  Claes van Colvenscoten  Evert van Arler Zweder van Glashorst  ende ander vele gude lude in ord de des briefs besegelen  want ic Ghisebert vorss[eid] als een hof op desen tyt ghene segel en hebbe daerom hebbe ic gebeden Johan van Scerpenzel als een tynghenote desen brief over nu te besegelen ende ic Johan vorss[eid] om beden will Ghiselbert vorghenoemt ende ic daer mede over sat als een tynsghenoet daerom soe hebbe ic desen brief besegelt mit minen segel want ic Meus van den Broke hier mede over sat als een richter daerom heb ic desen brief mede besegelt mit minen segel mit den hof ghegheven int jaer onses Heren dusent driehondert twe ende tseventich op sinte Katherienen dach.

 

 terug

Het tweede stuk       1563 maart 2
Missive van het Hof aan den drost, dat hij Jacob Abelen en diens vrouw moet gelasten de lospenningen voor 4 morgen land uit het vrij heerengoed Twiller  van den voogd der kinderen van Aelt Zegers aan te nemen.

 

 

Inventaris 988

Transcriptie   door Peter van den Born

 

Den Erentfesten ende fromen Willem van Scherpenzeel drosten op Veluwen onser besunder gueden  vrundt

                             

Erentfeste ende frome besunder guede vrundt wy fe(r)suken v heer Inne besloten zekere supplicatie instatt der Co(ninklike) Ma(jesteit) tho h…van onser heere ons overgegeven ende gepresenteert durch Aris beltz? als momboir der naegelaten kinderen van Aelt Zegersz ende is van hoichstvernempter Co(ninklijke) Ma(jesteit) wegen onse gesynnen dat ghy die angelegen Jacob Abelen ende margarete syn huysfrou mit gantzen ernste1 veneholt? die lospenningen der aengeslagen vier morgen landts in den guede Twiller twesende een vryheer guedt gesvoren? t’averste endt onweygerlick achtervolliglick 1b die alhier by presente den vurs(eide)  margarete opten XVIen January lestleden opgerechte vereffeninge to entfangen van der selve vier morgen landts # to neyens  van de heer Aris daer mit? bewerden ende die ae..ligen saelweer  verteyn to laeten  ende dairen teyndens se holtgewas ende sunst (andere) is geso…?? neyt? sy daer van  Recesses gesach to restitueren ende wer sy des weygersch oft naelatensch blyven dat in die gevallen ghy die vurss(eide) lospenningen onder v gerichtelick versigneert overlegghen  laeten ende aven wael den suppliant stilt? haldet  ende handthavet in der possessye6  der vurss(eide) vier mergen landts .

Wie?  met den aenhang? dat ingevallen is Soe sye dat sy zedert dato des vurss(eide) Recesses derselven vier mergen van holt gebloetet hebben ghy syluyden? daer voir versiet ? ende straffe …….. ? dat besaet end ghy te doen schuldigen ende wy be…….? v des almechtigen

 

Geschreven tho arnhem  den IIen Marty XVcLXVI 

Cantzlery

 

 

#tot behoeff des vurss(eide) Aris in qualiteyt als boven

zedert dato des  vors

 

volharding

2 tot stand brengen van een zoen of vergelijk

3 bekleden met een waardigheid of ambt

4 afstand doen van

5 beslaglegging

 


 

 terug

Het derde  stuk  1555 mei 30
Missive van het Hof aan den schout van Nijkerk, dat hij Evert Janss moet gelasten aan Bessel Janss nom. ux. afdeeling te doen van het hem toekomende gedeelte van het goed Cleyn Twiller

 

 

 

 

 

 

 

Inventaris 986

Transcriptie   door Peter van den Born

 

 

Aen Heronimus  Maris Scholtis   tho der Nykerck         

                             

Aelt van Gruben?  syne hysfrouwen Evertgen janss         

                             

Erbaer guede vrundt  Wy schlicken  v(=U) heden  Inne besloten (=ingesloten) die supplicatie  ons Ke(izerlijke?) Ma(jesteit onsere salliger Heeren overgegeven (drgstrpt) durch Bessel Jansz overgegeven  ende is van wegen syner Ma(jesteit) v. gesynnen (=goeddunken) dat die selve supplicatie den angelegen Evert Janss voir halet ende hem ver? Helt den supplicant  soe hy ageert aenstondt een affdeylinge  ende affgescheidt to doen van den guedt genant Cleyn Twiller inde vurseyde supplicatie gementionneert  ten sie(=tenzij) dat hy eenige bewegelycke ende erheffelicke (=gewichtige) rade.? hebben waeromme hy des to doene vermeying (=verpachting) ongehalden to syn in wellecken gevallen ghy sullick redenen van hem verstaen ver? ons? opt forderlicxst (mit wederschickonge der vurss(eide) supplicatie) overschryven sult, Om folgens geschreven to laeten nae behoren.

 

Beschreven tho Arnhem den XXIXen dach(drgstrpt)

XXXen dach marti XVcXVI

 

 

 

Erentfeste und frome, wael end hoichgeleerte

 

 

 terug

Het vierde stuk is een zogenaamde magescheid uit 1467,  een boedelverdeling tussen de erfgenamen de gebroeders van Scherpenzeel.

Document uit gelders Archief welke samen met het Ghiselbert van Twiller document is opgeslagen   magescheid

Transcriptie van Peter van den Born.

Wij heer Willem Inge Nuwelant Duytscher oude Basrtholomeus van Eck Wilhem vander Horst Beerndt van Wisch alle maege ende vrunde  van beiden zijden ende Rechte gekoren gebeden gescheitslude doet kont allerluden die dit tegenwoerdich maethghescheit sullen sien off horen lesen in desen openen brieff daer Gadert van Scherpenzell vruntlick ende een drechtlick off geguet heefft Dirck van Scherpenzeell Goissen van Scherpenzeell ende Gerselis van Scherpenzeell  gebrueder van eenen vaderlicken ende moederlicken versterff  in vorwerden ende manieren hyrna beschreven staen dat is to weten dat Dirck van Scherpenzeell ende sine erven erfflicken hebbe sall tot enen Rechten affgescheit syns vaderlicken ende moederlicken erffs ende gaets  dat aling erve ende guet to Wittenberch komende van? sonder  scholt mit eggen mit einden (met lusten en lasten) ende mit alle sine toebehoren alst gelegen is in den kerspell van Scherpenzeell Ende daer toe hondert averlantsche koirfursten (munteenheden uit die tijd) Rynss gulden off quet ander payment gelick quet inder thyt der betaling welck voirst[seid] hondert Rynss gulden Gaidert voirss[eid]  Dirck voirss[eid] synen brueder vestigen sall to lantrecht ende to leenrecht daer Derck voirss[eid] ende syne erven vast is wt den land?? gehevet? den omloep  met dair van wt gescheiden vyff Rynss gulden payments …….. jairlix jaerlicker Renthen te betalen alle jair op sente Martijnsdach in den wynter off bynnen  den …….?  vierthien dagen onbegrepen ingaende ten naeste  sente Martyne voirss[eid] naest komende nae datum des brieffs  Ende Gaidert voirss[eid] off syn erven moigen loiffenen tenden Sess jaeren? Den hoiffstall  mit hondert Rynss gulden payments voirss[eid]  ende metter jair Renth op sente Martyns dach als voirs[eid] is  Ende dit voirgenoemde guet en de erff sal Dirck ende syn erven voirscreven hebben komende vry buten arge scholt syns vaders ende moeders seliger gedachten to betalen  Item voirt is to weten dat Goissen van Scherpenzeell  ende syn erven gebroect? Goissens voirss[eid] houwen ende hebben sall dat Alinck holt inden Bosch to Scherpenzeell  wt gesacht  den groit ende dat holt dair op staende dat meer? wt recten? sall jairlix metten  b…ges? na der older gewointe  Ende den grove van den Scherpenzeelsche bosch  voirss metten baege?  maten holts sall Gaedertz voirss[eid] ende sytn erven erfflicken bliven  Oick synt vorwerden dat Goissen van Scherpenzeell off syn erven den hou vanden voirss[eide] bosch hebben  sall  twe jair lanck ingaende nu sente Philips ende Jacobsdach geheiten mey dach naest komende na datum sbrieffs yerst? an   Ende verder? oms?  wtgaende opten  selven voirss[eide] Mey dach over tween jaeren in sulken vorwerden dat Goissen voirss[eid] ende syn erven dat holt sall laten

houwen bynnen der thyt voirss[eid] opter mynsten schade ende Goissen voirss[eid] syn erven magen byten desen teen jaren een Maendt tyts welker Mey houwen ende met lang opten mynsten voirss   Welck holt goissen ende syn erven voirs sullen gebruken Rustlicken ende vredelicken to syne nut ende orbar kommen buten enige scholt syns vaders ende maders selige gedachten voirscreven to betalen Item voirtan ist to weten  dat Gerselis van Scherpenzeell ende syn erven erfflicke hebben sall tot enen Rechten affscheit syns vaderlicke ende maederlicke erffs ende guets al alsulck gelt als Otto van Scherpenzeell bewesen is van onss genedige olden heren hertoch Arnolt van Gelre van synre nederlagen ende verliess die he had to Amersfoirdt inder Stichtsche vrede dat inder stadtskist van Arnhem gelacht is tot behoiff Otten voirss[eid] ende syn erven Valck? gelt voirss[eid[ Gerselis off syn erven voirss[eid] mach manen ende vorderen tot sinen nut ende orbair  Dair Gaidert voirss[eid] oer behulplick in wesen sall ende kommen vry hebben sall buten scholt syns vaders ende maeders seliger gedachten te betalen ende met desen voirg erff ende guede  So hebben wij Dirck Goissen ende Gerselis van Scherpenzeell gebrueder vertagen (afstand doen in rechten) ende sff gestaen van al alsulcke erff ende guet woe off wair dat gelegen is als onss angekommen is van dode onss vaders ende maders selige gedachten   Dat wy dair Recht noch toe seggen meer  an hebben? noch an beholden ten genen dage toe in egheenre (=volstrekt gene) wys  Ende Gadert van Scherpenzeell ende syn erven dair an gheerft syn  erff lick ende ewentlick  Ende bedancken Gaidert van Scherpenzeell onssen brueder ende sinen erven  dair aff guede betaling van den maichghescheit ende aff guedeniss Sonder argelist woert oick saick datter enich schoell twyst off gebroeck in enigen puncten voirss[eid] quame? Off geviell dat Got verhoede tusschen den voirss[eide] gebruederen sal altyt staen tot verclaering onsser segslude voirssoff die ghene die langste dair aff levendich syn Onder der gerichtlicker penen (straffen) de vierhondert alde Franckryxsche

schilden die een helfft tot behoiff  myns genedigenheren van Gelre ende van die ander helfft tot behoiff der maichghescheits ende segslude voirss[eid]  Ende want (tot, totdat) onss Gaidert  Dirck   Goissen ende Gerselis van Scherpenzeell gebrueders voirss[eid] dat maichghescheit waell to willen ende to danck is so hebben wy gelaifflick malckanderen gelaifft in gueden trouwen onverbraicklick dit virss maichghescheit to halden allet sonder argelist  Ende hebben onse segelen an desen maich ghescheits brieff gehangen  Ende mede gebeden heer Wilhem Inge Nuwe lant Duytscher orden? Bartholomeus van Eck  Wilhem van der Horst ende Beerndt van  Wisch  Want sy dit maichghescheit aver onss gededingt ende gemaickt hebben dat sy oir? Maich ghescheit brieff willen hangen   Dat wij heer Wilhem Bartholomeus  Wilhem ende Beerndt voirss[eid] om beden will Gaiderts  Dirck Goissen ende Gerselis voirss[eid] gevrieden  Ende hebben onss segelen mede an desen openen brieff gehangen  Ghegeven? inden jair onss Heren dusent vierhondert seven en tsestich  des yersten Dynx dagen sente Martens dach ewangelist.       

    

 

 

 

 MAGESCHEID
Akten van boedelscheiding (-deling, (erf)magescheid)
werden opgetekend als de gezamenlijke erfgenamen de nagelaten boedel wilden verdelen. Het opmaken van deze akten was meestal noodzakelijk als van de erflater(s) geen testament bestond of wanneer het wèl aanwezige document niet meer aansloot op de vermogenspositie van de testateur ten tijde van zijn of haar overlijden. Vaak deden de erfgenamen dat onderling en legden zij de scheiding en deling vast in een onderhandse akte. Het aantal boedelscheidingen in de oud-rechterlijke archieven is vrij gering. Soms gaat aan de boedelscheiding…wikipedea

 

  terug

 

Glashorst (vereniging oud Scherpenzeel)
De Buurtschap Glashorst ligt ten westen van het dorp Scherpenzeel. In 1416 wordt hij voor het eerst vermeld. Kort daarna duiken de eerste Van Glashorsten op. Gijsbert en Sweder van Glashorst, mogelijk broers. Het wordt een aanzienlijke familie waarvan één telg het zelfs waagt om in 1482 het Huis Scherpenzeel aan te vallen het huis, de molen, veel huizen en bossen te verwoesten. Het laatste familielid waarvan iets bekend is, heet Thonis Hendricksz van Glashorst. In 1491 verkoopt hij de helft van een jaarlijkse rente van acht Rijnse guldens uit Glashorst aan Arnt Moeij.
Van 1491 tot 1555 laten de archieven ons in de steek. In 1555 wordt Anthonis Aelbertsz beleend door opdracht van Frederick Hertgert "de verwers soen" en zijn moeder Aegneta, weduwe van Hertgers de Verwers met de helft van Glashorst. De andere helft had Anthonis Aelbertsz al gekocht van Jan Henricksz alias Lunsse en Gijsbert Petersz. Daarmee komt hij in bezit van de gehele buurtschap. In 1566 overlijdt hij en nemen zijn kinderen de boerderij over. Uiteindelijk wordt zoon Aelbert Thonisz de enige eigenaar. Ook hij is een grote boer. In 1592 weet hij de ernaast gelegen boerderij Wittenborch of Wittenberg er bij te kopen. Als hij rond 1600 overlijdt. is zijn zoon Thonis Aelbertsz nog onmondig. In 1602 wordt hij formeel eigenaar van Glashorst. Hij verkoopt Wittenberg in 1625 aan Toenis Hermansz en Petertgen Aelberts, wellicht zijn zuster.
In 1626 neemt Aelbert Teunisz na de dood van zijn vader de boerderij Glashorst over. Hij trouwt met de Scherpenzeelse boerendochter Anna Jans Heintjeskamp en heeft zoveel geld dat hij grote stukken van de boerderij Ruwinkel kan kopen. Dan overlijden Aelbert en zijn oudste zoon en beoogde opvolger Thonis Aelbertsz van Glashorst kort na elkaar. Thonis is de eerst die de achternaam Glashorst gaat dragen. Hij is in 1639 nog op de boerderij geboren, maar gaat waarschijnlijk in een nieuw huis, De Lindenboom, wonen, gelegen op het Hoge Land tegen het dorp Scherpenzeel.
Omdat de drie dochters en de zoon nog onmondig zijn, worden hun ooms Arris Aelbertsz, brouwer en Arris Cornelisz van ´t Willaer aangesteld als voogden. Dat gebeurt in 1674. Hun moeder Hermtje Willemsen van Wolfswinkel hertrouwt met Cornelis Aelbertsen van ´t Willaer en krijgt nog vier dochters.
terug

 

 

ALLE DOCUMENTEN IN HET ALBUM in beeld

 

Informatie over onderstaande beschrijving zoals vermeld in het Gelders Archief

 

 

 

 

 

 

3 treffers

 

Huis Hackfort

 

11 Ghiselbert van Twiller Jacobszoon, als "hof" van het goed te Wittenborch, oorkondt, dat Gode van Wittenborch en zijn vrouw Lobborch mede ten overstaan van richter en tynsgenoten, het goed te Wittenborch overdragen aan Rutgher Jacobsz. en diens vrouw Margryte.

Datering

 

1372 november 25 (op sinte Katherinendach)

NB

 

Oorspr. (inv.nr. 288); de zegels van de tynsgenoot Johan van Scerpenzel (zegelende voor den "hof") en de richter Meus van den Broke zijn verloren.

Vindplaats

 

Gelders Archief

Brieven van en aan het Kwartier van Veluwe

 

2394 Missive van het Hof aan den drost, dat hij Jacob Abelen en diens vrouw moet gelasten de lospenningen voor 4 morgen uit het vrij heerengoed Twiller van den Voogd der kinderen van Aelt Zegers aan te nemen. (Zie. No. 2379)

Datering

 

1563 maart 2

Plaats

 

Arnhem

Toegangsnummer

 

0124

Inventarisnummer

 

988

Vindplaats

 

Gelders Archief

Brieven van en aan het Kwartier van Veluwe

 

1477 Missive van het Hof aan den schout van Nijkerk, dat hij Evert Janss moet gelasten aan Bessel Janss nom. ux. afdeeling te doen van het hem toekomende gedeelte van het goed Cleyn Twiller

Datering

 

1555 mei 30

Plaats

 

Arnhem

Toegangsnummer

 

0124

Inventarisnummer

 

986

Vindplaats

 

Gelders Archief

 terug

 


Tynsen, Tynsgenoot, cijnsgenoot, leenman
Gedeeltelijk overgenomen uit een artikel, gepubliceerd in het vlugschrift van De Kleine Meijerij, jrg. 44 (1993) afl. 4

Scherpenzeel was een zogenaamde grondheerlijkheid. Hiervan was sprake als iemand een aanvankelijk groot grondgebied in eigendom had en er een zeker aantal beperkte overheidsrechten uitoefende over zijn 'laten' (tynsmannen, cijnsmannen, tynsgenoten,cijnsgenoten, hoevepachters).
Van de laten inde hij grondcijnzen of tynsen, en verkreeg hij een aantal andere prestaties (zogenaamde hofrechten).
De tynzen die de heer van zijn tynsgenoten inde waren opgetekend in een tynze- of cijnsboek.
De tynsgenoten moesten de tynze elk jaar op 1 mei ten huize van heer voldoen. De bezitter van de heerlijkheid, de zogenaamde lagere heer of smalheer, stond op zijn beurt weer onder een hogere heer, de hertog van Gelre. 

 

 

Het ontstaan van de cijnsheffing op het uitgeven van percelen van de woeste gronden
Wat is de oorsprong van de cijnzen? Aangenomen wordt dat omstreeks het jaar 1000  veel in cultuur gebrachte grond eigendom was van elite, die horigen hun land lieten bewerken. Horigen waren vaak verplicht tot het leveren van goederen of diensten, zoals ploegen, of het weiden van het vee van de eigenaar van de grond. Met de opkomst van de geldeconomie in de twaalfde en dertiende eeuw werden de verplichtingen die aan een horigengoed verbonden waren steeds meer omgezet in een verplichting tot het betalen van een jaarlijks bedrag, of cijns; een hoofdcijns als de betaling verbonden was aan de persoon, of een grondcijns als de betaling aan het gebruik van de grond verbonden was.

Daarnaast konden grondcijnzen ontstaan doordat de landsheer percelen van de woeste ronden tegen een bedrag ineens en een jaarlijks te betalen grondcijns uitgaf. In de vroege Middeleeuwen werden woeste gronden ontgonnen, zonder dat daarvoor aan iemand verantwoording werd afgelegd. Vanaf de twaalfde eeuw deden landsheren steeds vaker rechten gelden op voorheen koninklijke rechten (regalen) als de jacht op wild. Deze wildban impliceerde dat het woongebied van het wild, de bossen en heiden niet aangetast mocht worden. Boeren die woeste gronden wilden ontginnen, dienden vanaf een gegeven moment de rechten van de betreffende heer te erkennen door de betaling van een geringe jaarlijkse vergoeding, een grondcijns, dat ten eeuwige dage betaald moest worden. Wanneer men een cijnsgoed erfde of kocht, moest men tevens een eenmalige gewincijns betalen aan de grondheer. Wie deze cijnzen niet op tijd betaalde, verbeurde een boete.

In de cijnsregisters vindt tevens recognitiecijnzen voor gemeintes (dat zijn de woeste gronden die voor gezamenlijk gebruik aan buurtschappen uitgegeven werden), molens, visrechten en dergelijke, maar de meeste cijnzen zijn grondcijnzen. Soms werd een grondcijns betaald uit een relatief groot goed, laten we zeggen groter dan 10 bunder, waarvoor slechts een lage cijns betaald werd. Dit soort bulkgoederen werden uitgegeven voordat de geburen het gezamenlijke gebruiksrecht van hun gemeintes kregen. Het uitgeven van de gemeintes beschermde de geburen tegen dergelijk inbreuk op hun woeste gronden. Het merendeel van de grondcijnzen betreft kleine bedragen voor kleine percelen.

het vrij worden van de horigen en de vrije boeren
Er wordt aangenomen dat veel grond omstreeks 1000 in handen was van elite, en bewerkt werd door horigen.
Bij dood van een horige viel het gebruiksrecht van het goed geheel terug aan de heer. Later werd dat de helft, en nog later werd het gebruiksrecht helemaal erfelijk, of beperkte de heer zich tot de keuze van een stuk uit het nalatenschap, de zogenaamde keurmede.
De horigen kregen geleidelijk meer vrijheden.  Door de bevolkingsgroei werd het voor de elite in de dertiende eeuw aantrekkelijk om hun grond door pachters, cijns- of leenmannen te laten bewerken
.

Vrije boeren worden in oorkonden van voor ongeveer 1300 niet genoemd, horigen wel. Maar dat zegt niet alles, want alleen oorkonden van heren en kloosters bleven bewaard. De kleine boeren lieten geen oorkonden na, maar het kon toch om heel wat boeren gaan.

Met behulp van de cijnsregisters zijn veel gronduitgiften te localiseren, en daarmee ook de al vóór 1180 in cultuur gebrachte gronden. Het blijkt dat omstreeks 1180 ruim de helft van de ontginningen gevormd werd door hoeven in handen van de elite, die deze grond door anderen liet bewerken, en de rest door kleine ontginningen, grond die door de eigenaren zelf bewerkt werd.

 

Het leenstelsel
Het leenstelsel is ontstaan in de periode van de zesde tot de negende eeuw. In deze vroege middeleeuwen was de algemene en openbare veiligheid gering. Er was geen krachtig centraal gezag dat bescherming bood. Dit bracht veel vrije mensen ertoe bescherming te zoeken bij iemand die wel in staat was deze te bieden. Aan de andere kant hadden machtige personen vaak de behoefte aan lieden die voor hen wilden vechten of landarbeid of andere diensten wilden verrichten. De volgeling van de machtige heer werd vazal genoemd. Iemand kon vazal worden als hij daartoe verzocht was door de heer en ook bereid was vazal te worden.
De vazal legde daartoe zijn hand in die van de heer en sprak zijn bereidwilligheid uit. Dit wordt 'manschap' genoemd. De heer omstrengelde de handen. Daarna volgde de leenkus. Tenslotte zwoer de leenman trouw, ook wel hulde genoemd. De vazal of leenman moest allerlei diensten verrichten voor zijn heer. De belangrijkste was de krijgsdienst, het vechten zelf en het leveren van een paard en/of wapenuitrusting (een zogenaamd heergewaad). Deze dienst kon later afgekocht worden door geld te betalen. Verder moest de leenman zijn heer met raad en daad bijstaan. De heer moest op zijn beurt de vazal beschermen en hem onderhoud verschaffen. Als tegenprestatie voor hun diensten kregen de vazallen een weldaad, een beneficium. Deze weldaad bestond noodzakelijk uit onroerend goed daar dit het enige waardeobject was in die tijd. Met de vruchten uit het onroerend goed kon de vazal dan ook voorzien in zijn onderhoud waarmee ook de heer aan zijn verplichting had voldaan. Behalve onroerend goed kon de heer zijn vazal ook belenen met allerlei soorten (overheids)rechten. Voorbeelden van deze rechten zijn het recht om: belasting te heffen, recht te spreken, te jagen, te vissen en de tiende te heffen. De leenman werd in het bezit van zijn goed gesteld door het overgeven van een symbool, de investuur. Van de overgave van het goed werd meestal een akte opgemaakt, de zogenaamde verleibrief of leenakte. In deze akte stond vermeld dat hulde en manschap was gedaan en waaruit het leengoed of recht nu precies bestond. De omschrijving van het goed word denombrement genoemd.  De vazal (leenman) had de goederen enkel te leen, hij had als het ware de economische eigendom van het goed, en de heer had de oppereigendom. De vazal had een positie die te vergelijken is met die van de vruchtgebruiker, de heer die van de blooteigenaar. De vazal mocht het goed niet veranderen en vervreemden, hij mocht het goed wel gebruiken en zich de vruchten toe-eigenen.
In de loop van de tijd werd de positie van de heer zwakker terwijl de vazallen steeds meer macht kregen. De band tussen de heer en de leenman werd steeds zakelijker van aard. De heer kon voor oorlogvoering ook een beroep doen op huurlingen in plaats van zijn vazallen.
Aanvankelijk kon een leen, dat een vazal had ontvangen voor zijn diensten, niet worden overgedragen. De ontvangst van het leen was een persoonlijke aangelegenheid. Vanaf de tiende eeuw werd het mogelijk een leen over te dragen. Als er door koop, schenking of vererving een nieuwe leenman aantrad moest het leengoed verheven worden. Bij de verheffing ging de nieuwe leenman een band aan met de heer. Zijn naam werd dan toegevoegd aan de lijst van leenmannen van het leengoed. Vrouwen en kinderen konden aanvankelijk geen lenen erven omdat de persoonlijke band met de leenheer eiste dat de leenman in staat was krijgsdiensten te verrichten. Met het afnemen van de macht van de heer werd het ook voor vrouwen en kinderen mogelijk een leengoed te erven. Vaak trad dan wel iemand voor de vrouwen en kinderen op om de krijgsdienst waar te nemen.

 terug

 

 

Cleyn Twiller 1568  / Twiller  hoeve  2006

 

   

 

1930                              2006                             

 

 

 

 

 

 

t’ Willaer  te Scherpenzeel

 

Verrips Digitale diensten

Willaer

 

terug

 

 

A Met alle hoeken en kanten

B verliën=verklaren of bekennen {in rechte}

 

1  Volharding

 

1b aanhoudend

tot stand brengen van een (ver)zoen(ing) of vergelijk (compromis)

bekleden met een waardigheid of ambt

afstand doen van

6 bezit

beslaglegging

Verzoekschrift