OEEBE site

Vrouwengoed Slangengoed of Slangenhofstede in Arkemheen te Nijkerk

Vrouwengoed Slangengoed of Slangenhofstede in Arkemheen te Nijkerk

Ligging

Arkemheen in Nijkerk (gelegen nabij de Wiel gelegen ten noorden van Nekkeveld). Kadastraal, Sectie K, nr. 43.

Omschrijving

  • Vrouwengoed van Elten.
  • vóór 1622 verdwenen (groot 16 hectare).
  • nr. 32B – 015, verlaten huisplaats van de Eltense kloosterhoeve “Slangengoed”, aangewezen door BenW, d.d. 12 augustus 1988. (1)

Lasten

Handelingen betreffende dit goed 

Chronologie

Handelingen

1436

Item Mente van Vaenvelt ende Enick syn wyff van ix mergen lands geheiten Kriecxerve dat toe behoeren plach Maes van Vaenvelt ende noch een achtendeel van drie campen lands die tsamen halden xij mergen dat beloept mergen die komen syn vyt Slangenguet die toe te behoeren plagen Gerit ende Henrick Heynensoenssoen die tsamen te gelden plagen te brievinge iiل blawe gulden en te vaichtdye des jaers iiij alde gr. valet simul xviل gr. ant turn[ois] (Anholt tyns, P1010407.jpg).

27-02-1450

Arnt Aeltssohn verklaart dat hij 2 morgen land van het stifthof Slangengut als pand losbaar heeft ([Thoben] nr. 246).

04-03-1498

Hertog Karel heeft in of vóór 1497 het plan heeft opgevat een kanaal te graven door de Gelderse Vallei. In 1502 heeft het plan vastere vormen aangenomen. Het is ten dele uitgevoerd, nl. in het ambt Nijkerk. Vóór 1545 heeft men het plan geheel opgegeven en was het kanaal hier en daar al dicht gegooid. Het kanaal liep door diverse goederen en bijbehorend land:

Wy Henrick Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz. op Sint Jans hofstede en Wouter Pelen op Slangenhofstede ende Herbert Gertsz. van Neckvelde ende Jan opten Schylynck bekennen tesaemenlycken voor ons ende onsen erven ende nacoemelingen, dat wy an[n]o 1497, dat wy tesaemen een reqest gemaeckt hebben aen ons g[enedig]en ende seer g[emind]en lansheere hertoch Caroelys van Gelder, dien wy tot allertyden tot sijnnen dienst bereyt sijnnen, om ons een lijckwech te wysen van den Blecker voort aen der affterdijck, dien doenmaels an[n]o 1498 gecondemmenniert heeft Mourys, rentmijster van ons genedigsten lansheere, als generaele volmachtygher van sijn g[enedigen] g[eminden] heere, om toe wysen den wech nae der affterdijck, om te reysen voort naer Hollandt ende naer ander plaetsz, ende oock mede voor een lijckwech ende noetwech van diegene, die daer bygelandt moegen wesen, te weten te naeste lant ten mynsten schaede, alssullicx naer landtrech van Veluwen behooertlijck is, ende voort, dat het gemene kersspel van der Nykercken desen oncosten mede draegen sall ende voort mede dat sijn genedychsten heere voor hem genoemen heeft metten ed[elen] van den lande een waeterstroem te maecken van die Hulckesteyn ende het Roede Huys verstreckende doer het ampt van der Nyckercken naer Waegenyngen, daer het gemene kerspell van der Nyckerk een bruch op schepen over holden sall; waer off Henryck Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz. op Sint Jans hofstede, Wouter Pelen op Slangenhofstede ende Herbert Gerrytsz. van Neckvelde hofstede ende Jan opter Schyllynck, daerin gerust ende tevreden sijnnen, dat dien wech door onse goet naar landtsorber gegraeven wort ende dat wy deselve geren vercoepen willen ende transportyeren voor den ed[elen] Hoeve van Gelderlandt; hetwelcke ick Mouryss, rentmeyster, door den last van mijns genedighsten heere dat selve moete doen, waer oft ick mijn selver daer in ende toe defendieren moet ofte ick van den kerspell van der Nyckerck waer, in desen saecken niet verstandyge [ge]noech om te wysen naer landtsorber ende profijt, soe begeere ick, dat den kerspel van der Nyckerck mijn daer enyge verstandyge ende voorsichtyge mannen mede daer toe set, om hiernaemaels geen afterclap te doen, te weten, dat sy mochten seggen dat het kerspel van der Nyckerck daerdoor mochte verdorven wesen. Voorts soe heeft den gemenen kerspel van der Nyckercken gecoeren Henryck Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz. op Sint Jans hofstede ende Wouter Pelen op Slangengoet ende Herbert Gerrytsz. van Neckevelde ende Jan opten Schyllynck ende Loech Gerrytsz. van Neckvelderdijck als gedyptyerde van der Nyckerck, voort mede om den wech te wysen naer landtsorber ende profil, hetwelck wy Henryck Killen ende Gijsbert Aertsz., Wouter Pelen ende Herbert Gertsz., Jan opten Schyllynck, Loech Gerrytsz. geren gedaen hebben voor den gemenen kerspel van der Nyckerck dooer haer begeertens wylle ende oock mede door begeertens wille van Mourys die rentmeyster ende hetselve hyernae beschreven in het regyster gestelt: Ick Mourys, rentmeyster bekenne by desen, dat ick door bevel van mynen genedychsten heere belast zijnde om een buerwech te wysen, voort verstreckende van den Blecker naer den Affterdijck, hetwelcke ick Mourys, rentmeyster, door begeerten van den kerspel van der Nyckercken den wech gewesen heb mit den gedyptyerden, als Henryck Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz. op Sint Jans hofstede, Wouter Pelen op Slangengoet, Herbert Gerrytsz. van Neckevelder hofstede ende Jan opten Schyllynck ende Loech Gerrytsz. van Neckevelderdijck, welcke wy tesaemen den wech gewesen naer lansorber ende proefijt, te weten als hyernaer volcht: In den eersten gecoft ende gegraeven doer Henryck Killen opten Blecker 3 mergen, daer van gecoft anderhalf vyerdel mergens, ende noch ghegraeven ter syden door Henryck Killen Beeckmaet, daer van ghegraeven is een half mergen ende noch gegraeven doer Henryck Killen Huyskamptgen, daer van gegraeven en vyerdel mergens in 3 roeden. Dit alles getransporttyert met segell ende breve. Ten anderen gegraeven door Gijsbert Aertsz. op Sint Jans hofstede 7denhalven mergen, daervan gecoft en half mergen ende 4denhalven roede. Ten derden graeven ter syden doer Juriën Clunhoudts 4dehalf mergen, daer van gegraeven en half mergen een roe in en vyerdel van en roe, Getransporttiert met segel ende breeff. Ten vyerden gegraeven door Gijsbert Aertsz. op Sunt Janss hostede 6 mergen, daervan gegraeven en half mergen myn 2 roeden in en half roe. Getransporttyert met segel ende breeff. Voort over die Wyelbeeck. Ten vijften gegraeven teyndens van Wouter Pelen op Slangengoet, die men tey[n]dens sijn eerff of graeft, in het geheel anderhalf mergen myn 2 roeden. Dat selve getransporttyert met segel ende breff. Ten sesten graeven teyndens Herbert Gerrytsz. van Neckvelde, hetwelcke het Neckvelder goet genaempt is, daer van gegraeven 2 mergen myn vyrdel mergens. Dat selve getransporttyert met segell ende breeff. Voort over Koelwaegens beeck. Ten sevenden gegraeven teyndens van Koellwaegens eerff 3 vyerdel mergens landts. Dat selve getransporttyert met segel ende breeff. Ten achsten gegraeven door Jan opten Schyllyncks eerff, daer van vyerdenhalf vyerdell mergens myn 2 roeden, 5 voet. Dit selve getransporttyert met segell ende breeff. Ende voorts in kennensse der waerheyt, soe hebben wy Henryck Killen opten Blecker ende Gijsbert Aertsz. op Sint Jans hofstede ende Wouter Pelen op Slangenhofstede, Herbert Gertsz. van Neckvelde, Jan opten Schyllynck, Loech Gerrytsz. van Neckvelderdijck dit selve ondertyeckendt, elck met onse gewoenelijck handttijcken. Geschyet in het jaer Ons Heren Jesu Chrysty anno 1498 den 4 Meert. By Henryck Killen gemeerckt. Gisbert Aertsen. Wouter Pelen. By Herbert Garrytsz. gemerkt, By Jan opten Schyllynck. Loech Gerritsz. ([GA PRO] 1620 no. 32). (2)

07-10-1530

Om tot een vergelijk te komen over een geschil tussen abdis Veronica von Reichenstein van Elten enerzijds en de erven van Arnt Arntssoen anderzijds wordt door Gerrit Greve en Johan Frankensoon, burgers van Elburg verklaard, dat als zij grondbezit van de abdij in bezit hebben, namelijk 9 morgen land uit het leengoed Erentell en 3 morgen uit het Slangengoed, zij binnen 2 maanden voor het genot van het nut 2 goudgl. zullen betalen, waarvoor borg staat Gerrit Egbertzoon, indertijd pastoor te Nijkerk, Wanneer echter blijkt dat de abdis geen recht heeft aan de genoemden landerijen dan vervalt de verplichting tot betaling van 12 goudgl. (sic) Ook dient de tijd van het bezit van genoemden om de zeven jaar verlengd worden. Getuigen Gerrit Egbertzsoen pastoor, Jacob Lubbertzoen then Hoene priester, Gerit van Dumseler en Johan Derricksoen op fridach post Remigii anno XXX ([Thoben] nr. 574).

09-02-1531

Door Coep van Aldenbarnevelt, gevolmachtigde van abdis Veronica van Reichenstein te Elten, wordt Johan van Wymberghen Sybertzsoon met 4 kampen land genaamd ‘des langes gut’, zoals zijn voorvaderen daarmee naar Zutphens leenrecht beleend was onder de bedinging, dat bij elk sterf en afhandeling geval voor dat goed een heergewaad van 10 rijnse goudgl. en bovendien een jaartins van van 2 oude groten betaald dient te worden. De belening geschiedt voor de [leen]mannen Lubbert van Ebbenhorst en Frans Kloick op sankt Apollonien dach 1531.

1533

Acte, waarbij de abdis van Elten Gerit Brinck, priester, na opdracht door Pelgrum van Clinckenberch, beleent met 91/2 morgen uit Slangengoed, 1533. Met latere acten van approbatie van de lijftocht in 1587, 1596 ([GA Terschuur] acte nr. 157).

04-07-1533

Up Sunte Martensdach Translationis machtigt Veronica van Rickgenstein, abdis van EltenGoep van Oldenbernevelt om, na opdracht door Pelgrum van Clinckenbergh vanwege de pater van het convent en fraterhuis te Harderwick van 9½  morgen in Erckemeden, waarvan 4 morgen langs de Wyell en 5½  morgen buitendijks “dair den alden dick door get”, gekomen uit Slangengoed en Amerlinck vursz.(sic) (= Brinck) met Swene, zijn huisvrouw “behilict had”, die Pelgrum vnd. ontvangen had van Albert Cluick, gevolmachtigde van de vorige abdis ten behoeve van het klooster vnd. Pelgrum van Hollick, als momber van Gerit Brinck, priester en vicaris te Herderwick, hiermee te belenen en goed te keur en, dat deze dit goed voor een tijd van 8 jaar bezwaart met een rente van 7½  Emder guldens ten behoeve van Zeger Germensz. en Johanna, echtelieden ([GA Terschuur] regest 29).

04-07-1533

Abdis Veronica von Reichensteinte Elten draagt door haar gevolmachtigde Coep van Oldenbarnevelt 9½  morgen land in Erkemeden in drie percelen, voortkomend uit het Slangengoed door Pelgrum van Clinckenbergh die daarmee beleend was aan het Fraterhuis te Harderwijk over in handen van Pilgrum van Hollick als momber van Gerrit Brinck, priester en vicaris te Harderwijk, welke laatstgenoemde nu beleend wordt, in tegenwoordigheid van leenmannen Aelt Henrixen, scholt van Nijkerk en Sander Ossick. Geschiet 1533 up synte Martens dach translationis. ([Thoben] nr.590).

04-07-1533

Coep van Oldenbarnevelt beleent als gevolmachtigde van abdis van Elten Pelgrum van Hollick, als momber van Gerit Brinck, priester en vicaris te Harderwijk, met het goed te Erkemeden, voor de leenmannen Aelt Henrxsoen, scholt te Nijkerk en Sander Oessick. Geschiet 1533 up synte Martyns dach translationis ([Thoven] nr. 591).

1620

Amelis van Twiller voert proces tegen Claes Feijdt namens Herman van Wenckum over Slangengoed, dat horig is aan de abdij van Elten (2)

20-07-1622

In proces tussen Amelis van Twiller en L. Reynders blijkt dat Slangenhofstede is verdwenen; resteert “dardehallf mergen” eigendom van Amelis van Twiller ([GA CPH] inv. nr. 5088, 1622, nr. 19) (3).

20-12-1649

In proces tussen Amelis van Twiller tegen R. van Vanevelt is dit goed nogmaals het twistpunt [GA CPH] inv. nr. 5265, 1649, nr. 80).

 

 

04-10-1708

Investiture van drie goederen aende Abdie van Elten leenroerigh als namentlick het goet Dorenkick inden Ampte van Putten, buurschap Spriel gelegen, den ½ tient tot Spriel ende vijfftenhalven mergen lants in de Arkemehn gelegen voor Albert van Delen heer van Maurick en Oudenaller, ontfanger generael des Quartiers van Veluwen.. nach todtlicher hintrit der wohlgebohrner frauwen Gertrud von Winbergen, douariere von Delen, als welcher durch ihren sohn heer Alberten van Delen im Jahr 1705, den 14 Martij mit dem im Ampte Putten zu Spriel belegenen guth Dorenkick, so ein funffmarcken lehn ist, wie auch mit dem halben Zehnten zu Spriel, welcher ebenmassich ein funff marken lhen ist, und dritten mit vierundeinen halben morgen lants in Ercmeden belegen auss unseren lehnguet Schlangenguet genant als ein absonderlich lehn zu Zutphensen regten, letzt belehnt gewesen” ([GA REK] inv. nr. 1561, fol.154, scan 0159).

10-04-1726

Na het overlijden van Albert van Delen, die op 4 oktober 1708 met drie Eltense leengoederen was beleend, verleent Maria Eugenia, abdis van Elten “Approbatie van beleninge met drie Eltense leengoederen, een (Doornkijk) inden Ampte van Putten tot Spriel, een sijnde den halven tient tot Spriel en een sijnde vijfftenhalven mergen lands in de Arckemeen voor Gerbrich van Delen eheliefsten van de heer Van Dedem” ([GA REK] inv. nr. 1561, fol.246, scan 0252).

 

 

Bronnen: 

  1. Overzichtslijsten Rijks- en Gemeentelijke Monumenten alsmede van Archeologische Monumenten Nijkerk, 2006.
  2. Deze acte is als bijlage I afgedrukt in [BMG] 286 (1954). Dit stuk bevindt zich als bijlage in een proces, dat voor het Hof gevoerd is tussen Amelis van Twiller en Claes Feydt q.q., namens Herman van Wenckum. Het Slangengoed is horig aan de abdij van Elten [GA CPH] inv. nr. 5082, 1620, nr. 32). Deze stukken, samen met een monsterrol van Nijkerk uit 1497/98, werden overgelegd om te bewijzen dat vroeger Wouter Peelen bezitter was van de saalweer van Slangengoed. Deze boerderij was ten tijde van het proces reeds verdwenen, men vond er in het land, de Polcamp genaamd, echter nog wel puin, scherven, moppen en een fundament van een muur).
  3. zie ook: Drs. Frank van Dooren, Landschappen van Nijkerk-Arkemheen, Callenbach, Nijkerk.
  4. [GA REK] inv. nr. 1561, “Register der alhier ter Camere verleende acten (voer?) die hoorige en leengoederen in Veluwen aen die Abdie van Elten, beginnende met den jaer [1652] tot 1736.